Uitspraak
16 7924 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de verlaging van de bijstandsuitkering van appellanten werd bevestigd. Appellanten, die sinds 1 juli 2013 bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet, hebben in oktober 2015 niet voldaan aan hun verplichtingen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Appellant had een proefplaatsing bij een werkgever, maar door vervoersproblemen kon hij niet op tijd op de werkplek verschijnen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop besloten om de bijstand met 100% te verlagen voor de duur van een maand. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet verschijnen op de werkplek, omdat zij te maken hadden met vervoersproblemen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het vinden van een oplossing voor zijn vervoersproblemen. De Raad heeft vastgesteld dat de gedragingen van appellant hebben geleid tot het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, wat rechtvaardigt dat het college de bijstand heeft verlaagd. De Raad heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen waren om de maatregel te verlagen, ondanks de bijzondere omstandigheden die appellanten hebben aangevoerd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstandsverlening te verlagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellanten hebben afgewogen en tot de conclusie zijn gekomen dat het hoger beroep niet slaagt.