ECLI:NL:CRVB:2019:2038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en herziening van bijstand op basis van kasstortingen en bijschrijvingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking en herziening van bijstand aan appellante, die in de maanden december 2013 tot en met februari 2014 en januari 2015 contante kasstortingen en bijschrijvingen op haar bankrekeningen heeft ontvangen, zonder deze te melden bij het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. Het college heeft deze bedragen aangemerkt als inkomen en heeft de bijstand van appellante verlaagd, met een terugvordering van € 11.309,71 als gevolg.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat appellante in de betreffende maanden diverse contante kasstortingen en bijschrijvingen heeft ontvangen. De rechtbank oordeelde dat deze bedragen als in aanmerking komende middelen moeten worden beschouwd en dat appellante geen melding heeft gemaakt van deze inkomsten. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij altijd de intentie heeft gehad om aan haar inlichtingenverplichting te voldoen en dat de financiële consequenties onvoldoende zijn onderzocht. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellante in hoger beroep een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden is ingegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de intrekking, herziening en terugvordering van de bijstand van appellante in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in de uitspraak zijn vermeld.