Uitspraak
17.5238 WAO
OVERWEGINGEN
.
.In verband met het bereiken van de einde wachttijd voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 9 december 2004, heeft een medisch en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden door het Uwv. Hierbij is vastgesteld dat appellante geschikt is voor passende arbeid en daarmee minder dan 15% arbeidsongeschikt is te beschouwen. Bij besluit van
1 april 2005 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 10 december 2004 niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering
.Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 24 februari 2006 ongegrond verklaard, waarbij is bepaald dat niet aan de wachttijd van 52 weken is voldaan. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag
.Het beroep tegen dit besluit van 24 februari 2006 is door de rechtbank op 4 januari 2007 ongegrond verklaard
.De Raad heeft deze uitspraak in hoger beroep op 19 november 2008 bevestigd
.
4 juli 2016 heeft in dit verband een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat met de verklaring van de huisarts van 27 april 2007 geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid die bij de beoordeling van de aanvraag niet bekend was of bekend kon zijn. Bij besluit van 25 juli 2016 heeft het Uwv het verzoek van appellante afgewezen en daartoe overwogen dat uit het ingestelde onderzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gebleken die ertoe leiden dat het besluit van 1 april 2015 onjuist zou zijn. Het door appellante tegen het besluit van 25 juli 2016 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 21 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 december 2016 ten grondslag.