Uitspraak
17.6201 ZW, 17/6202 WIA
mr. M.J.F. Bär.
OVERWEGINGEN
.Met
23 november 2015 niet meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen en op die grond de ZW-uitkering voortgezet.
.Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant. Er is een aantal nieuwe functies geselecteerd die wel passend zijn voor appellant en berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij besluiten van 16 maart 2017 (bestreden besluiten 1 en 2) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen beide besluiten van 5 oktober 2016 ongegrond verklaard.
6 november 2016 tot 21 november 2016. Bij besluit van eveneens 20 juli 2017 (bestreden besluit 4) heeft het Uwv het bezwaar van appellant inzake de WIA-uitkering alsnog gegrond verklaard en bepaald dat appellant met ingang van 21 november 2016 (einde wachttijd) niet voor een WIA-uitkering in aanmerking komt, omdat hij met ingang van deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten
1 en 2 met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede betrokken op de bestreden besluiten 3 en 4.
8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, (Korošec). Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv de conclusie van de Landelijke Expertisebalie niet geheel heeft overgenomen, acht appellant zich niet in staat om zijn standpunt met gelijke middelen te verdedigen.