ECLI:NL:CRVB:2019:213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die eerder werkzaam was als pedagogisch medewerkster, had zich ziek gemeld met lage rugklachten en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 3 januari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij onder andere stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van een Amber-beoordeling en dat de artsen van het Uwv geen zorgvuldig onderzoek hadden verricht.
De Centrale Raad heeft de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig was. Appellante was op verschillende momenten door verzekeringsartsen gezien en er was inhoudelijk gereageerd op de door haar ingediende medische informatie. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde psychische belastbaarheid van appellante en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de rol van de rechter in het toetsen van deze besluiten. De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd.