ECLI:NL:CRVB:2019:2147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
17/4281 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag dubbele kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.T. Willemsen, had een aanvraag om dubbele kinderbijslag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 15 augustus 2016. De Svb kende de dubbele kinderbijslag toe met ingang van het derde kwartaal van 2016, maar verklaarde het bezwaar tegen dit besluit ongegrond, omdat volgens artikel 14 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) de kinderbijslag niet eerder kan ingaan dan op de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag is ontvangen. De rechtbank bevestigde dit oordeel en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen grond was om artikel 14 van de AKW toe te passen zoals dit voor de wetswijziging per 1 januari 2016 gold. Hij stelde dat de aanvraag betrekking had op de periode vóór deze datum en dat de oude wetgeving van toepassing zou moeten zijn, aangezien hij pas in 2016 op de hoogte was geraakt van de regeling. De Centrale Raad van Beroep heeft echter het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4281 AKW

Datum uitspraak: 12 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 mei 2017, 16/7879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T. Willemsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.T. Leigh als vervanger van mr. Willemsen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 15 augustus 2016 bij de Svb een aanvraag om dubbele kinderbijslag op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn dochter [naam] ingediend.
1.2.
Bij besluit van 12 oktober 2016 heeft de Svb bepaald dat appellant met ingang van het derde kwartaal van 2016 recht heeft op dubbele kinderbijslag voor [naam] .
1.3.
Bij besluit van 8 november 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2016 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat dubbele kinderbijslag op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW niet vroeger kan ingaan dan op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de Svb de aanvraag heeft ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen. Met ingang van 1 januari 2016 biedt de AKW niet langer de mogelijkheid om in bijzondere gevallen het recht op dubbele kinderbijslag eerder in te laten gaan dan het kwartaal waarin de dubbele kinderbijslag werd aangevraagd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om artikel 14 van de AKW toe te passen zoals dit voor de wetswijziging per 1 januari 2016 gold. Er is namelijk geen overgangsrecht. Omdat de Svb de aanvraag om dubbele kinderbijslag op 15 augustus 2016 heeft ontvangen, heeft de Svb op goede gronden per 1 juli 2016 dubbele kinderbijslag toegekend.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen grond is om artikel 14 van de AKW toe te passen zoals dit voor de wetswijziging per 1 januari 2016 luidde. De aanvraag om dubbele kinderbijslag heeft namelijk betrekking op de periode vóór 1 januari 2016. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich dat met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2016 de oude wetgeving dient te worden toegepast. Appellant was immers niet bekend met de regeling en is hiervan pas in 2016 op de hoogte geraakt, waarna hij onmiddellijk de aanvraag heeft ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Dat brengt mee dat de Raad niet toekomt aan een beoordeling van de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat appellant pas in 2016 een aanvraag om dubbele kinderbijslag heeft ingediend.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en J.P.A. Boersma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) J.R. Trox

IJ