ECLI:NL:CRVB:2019:2203
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van het ZW-dagloon in relatie tot de WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van het ZW-dagloon van appellant, die eerder een WW-uitkering ontving. Appellant had zich ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering, maar betwistte de hoogte van het vastgestelde ZW-dagloon van € 57,90. Hij stelde dat het dagloon te laag was vastgesteld en dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd hoe het dagloon en de indexering tot stand waren gekomen. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv het ZW-dagloon terecht had vastgesteld op het WW-dagloon, conform artikel 7 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen gronden had aangevoerd die de dagloonberekening of de indexering in twijfel trokken. De Raad benadrukte dat het WW-dagloon in een eerdere procedure niet meer ter discussie kon worden gesteld, maar dat appellant wel de hoogte van het ZW-dagloon kon aanvechten. De Raad concludeerde dat het Uwv de berekening van het WW-dagloon correct had uitgevoerd en dat het ZW-dagloon op € 57,90 terecht was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door voorzitter E. Dijt, in tegenwoordigheid van griffier C.I. Heijkoop, en werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.