ECLI:NL:CRVB:2019:2251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
17/6727 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige beoordeling door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als orderpikker werkte, had zich op 8 september 2015 ziek gemeld met pijn- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellante met ingang van 27 februari 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep heeft appellante vergelijkbare gronden aangevoerd als in de eerdere procedure. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder een brief van haar huisarts en een beschikking van de gemeente, in overweging genomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad heeft de conclusie van de rechtbank onderschreven dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6727 ZW

Datum uitspraak: 11 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 september 2017, 17/1069 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.R. Oude Veldhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Oude Veldhuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als orderpikker voor 32 uur per week. Appellante heeft zich op 8 september 2015 ziek gemeld met pijnklachten en psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 2 januari 2017 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 januari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 januari 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 27 februari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangepaste FML en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Zij heeft van belang geacht dat de verzekeringsarts appellante zelf heeft onderzocht en dossierstudie heeft verricht. Zijn conclusie heeft deze arts voldoende begrijpelijk neergelegd in het rapport van 5 januari 2017. Daarnaast heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht en wat appellante naar voren heeft gebracht in haar oordeel heeft betrokken. Haar visie heeft deze arts voldoende inzichtelijk gemaakt in het rapport van 7 maart 2017. Appellante heeft in beroep niets aangevoerd waaruit volgt dat de wijze van onderzoek, in zijn geheel bezien, gebreken vertoont. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de FML van 7 maart 2017, opgesteld in het kader van de heroverweging in bezwaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de FML en onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 maart 2017, heeft de rechtbank tot slot geoordeeld dat afdoende is gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt te achten zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante in essentie gelijke gronden aangevoerd als in beroep. Ter motivering heeft appellante onder meer een brief van haar huisarts van 28 mei 2019 en een beschikking van de gemeente ingediend waaruit blijkt dat appellante in het kader van de Participatiewet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Daarbij wordt van belang geacht dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 5 januari 2017 blijkt dat deze arts, naast dossierstudie en het afnemen van een sociaal-medische anamnese waarbij appellante in de gelegenheid is geweest haar klachten, ervaren belemmeringen en dagverhaal naar voren te brengen, appellante ook lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Uit het rapport blijkt voorts dat het lichamelijk onderzoek bestaan heeft uit onder meer een onderzoek aan de schouders, armen en handen. Daarnaast is onderzoek verricht aan de rug en benen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, blijkt vervolgens dat deze arts eveneens dossierstudie heeft verricht en de in bezwaar ingediende gronden in haar heroverweging heeft betrokken. Voorts is in beroep gereageerd op de informatie van de huisarts. Over de diagnoses is geen verschil van mening. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidssituatie van appellante hebben gemist.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 7 maart 2017, wordt eveneens onderschreven.
In het rapport van 28 juni 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ingaande op de in beroep aangevoerde gronden en een brief van de huisarts van 19 mei 2017, inzichtelijk gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien appellante meer beperkt te achten.
4.4.
De in hoger beroep door appellante ingediende (medische) stukken bieden evenmin aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Anders dan appellante stelt, kan uit de omstandigheid dat zij door de gemeente is ontheven van haar arbeidsverplichting, niet zonder meer volgen dat haar beperkingen zijn onderschat. Het Uwv merkt in het verweerschrift terecht op dat het om een andere beoordeling gaat en dat andere criteria gelden. Uit de stukken blijkt bovendien niet hoe de gemeente tot haar oordeel is gekomen. Appellante is overigens niet ontheven van haar re-integratieverplichtingen. De ingediende brief van de huisarts van 28 mei 2019 komt inhoudelijk overeen met de brief van 19 mei 2017, waarop door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 juni 2017 is gereageerd.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M. Graveland

VC