ECLI:NL:CRVB:2019:2266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
17/3018 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen en terugvordering door de Sociale verzekeringsbank na huwelijk met inwoner van Turkije

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-pensioen van appellant, die gehuwd is met een vrouw die in Turkije woont. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het AOW-pensioen van appellant herzien naar de norm voor gehuwden, nadat zij op de hoogte waren gesteld van het huwelijk. Appellant stelde dat hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven, omdat zij niet samenwonen en slechts sporadisch contact hebben. De Raad oordeelde echter dat de omstandigheden niet ondubbelzinnig aantonen dat er geen intentie is om een echtelijke samenleving aan te gaan. De Raad bevestigde dat de Svb op basis van de wet en haar beleid gerechtigd was om het pensioen met terugwerkende kracht te herzien en de te veel betaalde bedragen terug te vorderen. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien appellant niet in een noodsituatie verkeerde door de terugvordering. De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.3018 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 maart 2017, 16/1361 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 11 juli 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft I.L. Brandsma, financieel adviseur, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Brandsma. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.M.C. Rooijers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een ongehuwde.
1.2.
In december 2014 heeft de Svb een melding van de gemeente ontvangen dat appellant op [datum in] 2014 is gehuwd met [naam], die in Turkije woont.
1.3.
Bij twee besluiten van 27 november 2015 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met ingang van 1 november 2014 herzien naar de norm van een gehuwde en het over de periode van november en december 2014 te veel betaalde ouderdomspensioen van € 724,66 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij de beslissing op bezwaar van 11 maart 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de besluiten van 27 november 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Appellant heeft daartoe gesteld dat hij en zijn echtgenote ieder hun eigen leven leiden in het eigen land en dat geen sprake is van echtelijke samenwoning. Appellant en zijn echtgenote bezoeken elkaar gemiddeld een maand per jaar, verspreid over het jaar, en de relatie is te vergelijken met een vakantieliefde. Zij zijn met elkaar gehuwd zodat in geval van overlijden van appellant de erfenis toekomt aan de echtgenote en niet aan de Nederlandse Staat. Het huwelijk was verder bedoeld als praktische oplossing, zodat zij in Turkije samen een hotelkamer kunnen huren. Tot slot is aangevoerd dat de situatie van appellant en zijn echtgenote vergelijkbaar is met de situatie genoemd in een uitspraak van de Raad van 19 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6231.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is eerst de vraag of op 1 november 2014 sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven van appellant en zijn echtgenote. Verder is in geschil de herziening en de terugvordering over de maanden november en december 2014.
Duurzaam gescheiden leven
4.2.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad en de Hoge Raad is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving − al dan niet op termijn − aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.3.
In het licht van de feiten en omstandigheden waarop appellant zich beroept kan, voor de toepassing van de AOW, niet worden gezegd dat appellant en zijn echtgenote ten tijde in geding, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidde alsof hij niet met de ander gehuwd was. Met de rechtbank wordt daarvoor van belang geacht dat appellant en zijn echtgenote zeer geregeld telefonisch contact hebben en zij elkaar meerdere malen per jaar gedurende maximaal twee weken bezoeken. Appellant en zijn echtgenote zijn gehuwd, zodat zij als stel eenvoudiger een hotelkamer kunnen huren in Turkije. Zij presenteren zich in Turkije naar buiten toe als gehuwd. Verder is voor een huwelijk gekozen, zodat appellant in geval van overlijden zijn erfenis aan zijn echtgenote kan nalaten. Appellant en zijn echtgenote hebben zo gekozen voor een regeling, waaruit blijkt van het zorgdragen voor elkaars – huidige en toekomstige – financiële situatie. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dus niet ondubbelzinnig dat appellant in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote in de zin van artikel 1, derde lid, onder b, van de AOW, zodat hij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde.
4.4.
Anders dan appellant heeft betoogd, is zijn situatie niet in overwegende mate vergelijkbaar met die in de uitspraak van de Raad van 19 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6231. In die uitspraak was sprake van een huwelijk uitsluitend gericht op een zakelijke regeling ten aanzien van de erfenis van de ene echtgenoot, wiens overlijden op korte termijn werd verwacht. De andere echtgenoot verzorgde warme maaltijden en de administratie voor de zieke echtgenoot. Van andere contacten of gezamenlijke activiteiten als die van appellant en zijn echtgenote was geen sprake.
4.5.
De grond dat appellant en zijn echtgenote niet samenwonen en al daarom geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, kan niet slagen. Voor het begrip duurzaam gescheiden leven in de zin van artikel 1, derde lid, onder b, van de AOW, is niet doorslaggevend of de echtgenoten al dan niet samenwonen. Bepalend is of uit de omstandigheden ondubbelzinnig blijkt dat betrokkenen niet de intentie hebben een echtelijke samenleving aan te gaan, zoals blijkt uit het onder 4.2 weergegeven, op de rechtspraak van de Hoge Raad gebaseerde, criterium. Die echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. Dat was ook reeds het geval voordat de wetgever bij wet van 31 mei 2001, Stb. 275, besloot tot afschaffing van artikel 1:83 van het Burgerlijk Wetboek, welk artikel echtgenoten jegens elkaar in beginsel tot samenwonen verplichtte.
Herziening
4.6.
Voorop wordt gesteld dat uit artikel 17a, eerste lid, van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is volgens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.7.
De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.8.
Verder blijkt uit de beleidsregels van de Svb, in de versie die gold op het moment dat het bestreden besluit werd genomen, dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is.
4.9.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van
5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als buitenwettelijk begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.10.
Vastgesteld moet worden dat appellant eerst op verzoek van de Svb in januari 2015 heeft medegedeeld dat hij sinds oktober 2014 is gehuwd. Het had appellant uit informatie die hem is verstrekt bij de aanvraag van het ouderdomspensioen en bij het toekenningsbesluit van het AOW-pensioen, redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat een huwelijk van belang is voor de aanspraak op en de hoogte van het ouderdomspensioen en dat deze omstandigheid gemeld moest worden. Door zijn huwelijk niet eerder aan de Svb te melden heeft appellant niet voldaan aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 49 van de AOW. Er bestond voor de Svb dan ook geen aanleiding om op grond van het beleid geheel van herziening af te zien.
4.11.
Verder is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.8 omschreven − op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde − onderdeel van het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. De Svb is niet eerder dan in december 2014, door een bericht van de gemeente, op de hoogte geraakt van het huwelijk van appellant met zijn echtgenote. De Svb heeft daarna het
AOW-pensioen van appellant onmiddellijk aangepast. Aan de Svb kan dan ook niets worden verweten. Er is daarom geen sprake van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in 4.8. Dit betekent dat de Svb op grond van het hiervoor weergegeven beleid niet gehouden was af te zien van herziening met volledig terugwerkende kracht.
Terugvordering
4.12.
Op grond van artikel 24 van de AOW is de Svb in beginsel verplicht tot terugvordering van onverschuldigd betaald pensioen. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hiervoor bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de − financiële en/of sociale − gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Gesteld noch gebleken is dat appellant ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt. Er is dan ook geen sprake van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien.
4.13.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.12 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.
md