ECLI:NL:CRVB:2019:2334
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op AOW-pensioen wegens niet-verzekerde tijdvakken van een gezinslid van een Nederlandse ambtenaar bij de EEG
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op het AOW-pensioen van appellante, die in Brussel woonde vanwege het werk van haar vader als ambtenaar voor de Europese Economische Gemeenschap (EEG) tussen 1965 en 1972. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had aan appellante een AOW-pensioen toegekend, maar dit was gekort omdat zij in de genoemde periode niet verzekerd was voor de AOW. Appellante stelde dat er geen objectieve rechtvaardiging was voor het verschil in behandeling ten opzichte van kinderen van door Nederland uitgezonden diplomaten, die wel verzekerd blijven voor de AOW. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard en de Svb in de proceskosten veroordeeld.
De Centrale Raad oordeelde dat de situatie van appellante niet vergelijkbaar was met die van kinderen van diplomaten, omdat de vader van appellante niet in de hoedanigheid van diplomatiek ambtenaar werkte. De Raad bevestigde dat appellante tijdens de in geding zijnde periode niet voldeed aan de verzekeringsvoorwaarden van de AOW. De Raad oordeelde ook dat de Nederlandse Staat zijn zorgplicht niet had geschonden, aangezien er geen algemene informatieplicht bestond om kinderen van EEG-ambtenaren te informeren over hun verzekeringspositie. Bovendien had appellante de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren voor de AOW, maar had zij hiervan geen gebruik gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.