Uitspraak
17.4365 WIA
OVERWEGINGEN
4 november 2014 gedurende 48 uur per week werkzaamheden heeft verricht in de onderneming van haar echtgenoot ([naam onderneming]) en dat zij deze werkzaamheden niet heeft gemeld aan het Uwv.
3 april 2017 (bestreden besluit 2) het besluit van 25 juli 2016 gewijzigd in die zin dat de WIA-uitkering van appellante over de periode van 4 november 2014 tot en met
31 oktober 2015 tot een bedrag van € 4.251,56 van haar wordt teruggevorderd, over de periode van 4 november 2014 tot en met 31 augustus 2015 een bedrag van € 1.528,58 aan onverschuldigd betaalde toeslag van appellante wordt teruggevorderd en de opgelegde boete wordt verlaagd naar € 10,-.
17 november 2015 als vaststaand mocht aannemen. Het Uwv heeft geen aanleiding hoeven zien om terug te komen van zijn eerdere onherroepelijke besluit. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellante geen verzoek om herziening bij het Uwv heeft ingediend. De rechtbank heeft verder overwogen dat het Uwv verplicht was de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering van appellante terug te vorderen en dat met het besluit van 17 november 2015 de grondslag voor de toeslag eveneens verviel. Wat appellante heeft aangevoerd maakt dit volgens de rechtbank niet anders. Niet is gebleken van dringende redenen die aanleiding geven geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
17 november 2015 in rechte vaststaat, dit niet wil zeggen dat aan de stellingen van appellante omtrent haar arbeidsgeschiktheid en haar verdienvermogen voorbij moet worden gegaan. Appellante heeft gemotiveerd betoogd dat zij weliswaar aanwezig was in de dierenwinkel van haar echtgenoot, maar dat haar aanwezigheid niet op € 10,- kan worden gewaardeerd. Appellante kon geen € 10,- per uur verdienen. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op de uitleg van appellante waarom het besluit van 17 november 2015 onjuist is.
WIA-uitkering over de periode van 4 november 2014 tot en met 31 oktober 2015 tot een bedrag van € 4.251,56 en toeslag over de periode van 4 november 2014 tot en met