In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijstand door een dakloze appellant. De appellant had zich op 9 februari 2017 gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam voor bijstand op grond van de Participatiewet. Na een onderzoek door de gemeente naar zijn woon- en verblijfsituatie, werd zijn aanvraag op 10 april 2017 afgewezen, omdat hij volgens het college de inlichtingenverplichting had geschonden door onjuiste gegevens te verstrekken over zijn verblijfplaatsen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en uiteindelijk hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat het onderzoek door de gemeente niet zorgvuldig was uitgevoerd. De handhavingsspecialisten hadden de opgegeven adressen bezocht, maar dit gebeurde na de door appellant opgegeven vertrektijden, waardoor niet kon worden geconcludeerd dat hij onjuiste informatie had verstrekt. De Raad oordeelde dat het college niet had kunnen concluderen dat appellant niet als dakloze kon worden aangemerkt, en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag niet op een deugdelijke motivering berustte.
De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat appellant recht heeft op bijstand met terugwerkende kracht vanaf 9 februari 2017. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.072,- bedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige uitvoering van onderzoeken naar bijstandsaanvragen en de noodzaak voor gemeenten om de inlichtingenverplichting van aanvragers correct te beoordelen.