ECLI:NL:CRVB:2019:2484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
14/5649 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante na inschakeling deskundige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die zich sinds 2007 ziek heeft gemeld, heeft in eerdere procedures een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,45% vastgesteld gekregen. Na een verslechtering van haar gezondheid heeft zij bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde FML en de mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat appellante meer beperkingen heeft dan eerder vastgesteld. De FML werd aangepast, wat leidde tot een nieuwe berekening van de arbeidsongeschiktheid op 73,48%. Het Uwv heeft het eerdere besluit niet langer gehandhaafd, maar de rechtbank had het beroep van appellante tegen het eerdere besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 6.681,43 bedragen.

Uitspraak

14.5649 WIA, 18/3717 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2014, 14/1175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam werkgever stichting] te [vestigingsplaats] (werkgever)
Datum uitspraak: 17 juli 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A.H. Bekkema-van den Berg hoger beroep ingesteld en nadere stukken, waaronder rapporten van een verzekeringsgeneeskundige expertise, ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door Bekkema-van den Berg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
De Raad heeft het onderzoek heropend en dr. J.W. Stenvers, neuroloog niet-praktiserend, benoemd als deskundige. De deskundige heeft appellante onderzocht en op 22 november 2017 een rapport uitgebracht.
Appellante heeft haar zienswijze op het rapport gegeven.
Het Uwv heeft in reactie op het deskundigenrapport op 24 mei 2018 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante heeft gereageerd en een nader stuk heeft ingediend.
De aan de gewijzigde beslissing ten grondslag gelegde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is voorgelegd aan deskundige Stenvers die op 5 september 2018 heeft gereageerd.
Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker afdeling verhuur. Op 18 september 2007 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke (pijn)klachten. Met ingang van 17 januari 2010 heeft het Uwv haar in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij is vastgesteld dat appellante 50,45% arbeidsongeschikt was. Laatstelijk is de WIA‑uitkering per 1 augustus 2013 omgezet in een WGA-vervolguitkering, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van verslechtering van gezondheid heeft een verzekeringsarts appellante op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. Deze arts heeft geconstateerd dat appellante in augustus 2012 en november 2012 twee operatieve ingrepen heeft ondergaan. Gelet op de psychiatrische expertise die in februari 2012 heeft plaatsgevonden, is nog maar in beperkte mate aanleiding voor het aannemen van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren in die zin dat appellante is aangewezen op niet al te stresserende werkzaamheden die wegens de atypische pijnklachten fysiek niet zwaar mogen zijn, zonder frequent krachtig grijpen of wringen. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een FML van 26 september 2013. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand daarvan functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 45,45%. Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 17 december 2013 op 45,45% vastgesteld.
1.3.
Naar aanleiding van het daartegen gerichte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op de hoorzitting gesproken en nadien aanvullend medisch onderzoek verricht. Appellante voldoet niet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. Voor een urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien. Wegens de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts de FML op 22 januari 2014 aangescherpt. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens twee van de vijf functies laten vervallen en heeft een nieuwe functie geselecteerd. Dit heeft ertoe geleid dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 49,64%, waardoor appellante ongewijzigd blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Bij besluit van 28 januari 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 16 oktober 2013 ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig te achten. Op grond van de uit het onderzoek naar voren gekomen gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot een afgewogen medisch oordeel over de medische situatie van appellante kunnen komen. De verzekeringsarts heeft voldoende gereageerd op de in beroep overgelegde medische stukken. De door de behandelend artsen van appellante vastgestelde diagnoses alsook de klachten van appellante zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende betrokken en meegenomen in de beoordeling. De overgelegde stukken bevatten geen aanknopingspunten om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft vervolgens de medische grondslag van bestreden besluit 1 onderschreven. Bij rapport van 24 januari 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitvoerig gemotiveerd waarom de signaleringen geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante betekenen. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn naar het oordeel van de rechtbank in medisch opzicht passend te achten voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat in de FML van 22 januari 2014 onvoldoende rekening is gehouden met de lichamelijke (pijn)klachten. De door het Uwv gestelde diagnose hoofdpijn is volgens appellante onjuist, omdat er sprake is van migraine, op grond waarvan meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Ter ondersteuning van haar stelling heeft appellante informatie van de behandelend sector alsook rapporten met verschillende data van een verzekeringsgeneeskundige expertise van R.A. Hollander ingebracht.
3.2.
In reactie op de verzekeringsgeneeskundige expertise en de aanvullende medische informatie heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Deze heeft in de overgelegde stukken geen aanleiding gezien om een gewijzigd standpunt in te nemen.
3.3.
In verband met de door appellante in hoger beroep overgelegde medische stukken, waaronder aanvullende informatie van de neuroloog en rapporten van 7 april 2015 en
18 augustus 2016 van verzekeringsarts Hollander, heeft de Raad aanleiding gezien tot inschakeling van een deskundige. De Raad heeft deskundige Stenvers benoemd teneinde de Raad van verslag en advies te dienen. Deze deskundige komt na een anamnese, een lichamelijk onderzoek en bestudering van de medische informatie, waaronder de verzekeringsgeneeskundige expertises van verzekeringsarts Hollander, tot de conclusie dat appellante, gelet op de bij haar bestaande migraine met aura en chronische pijnklachten als gevolg van carpaal tunnel syndroom (CTS), meer beperkingen heeft dan zijn vastgesteld in de FML. Gelet op de bij haar bestaande aanvalsfrequentie is appellante onder meer niet in staat om meer dan zestien tot twintig uur per week te werken, waarbij de uren vooraf niet te plannen zijn.
3.4.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 15 februari 2018 de FML aangepast door een urenbeperking van gemiddeld ongeveer twintig uur per week vast te stellen. Met deze aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geduid op grond waarvan een mate van arbeidsongeschiktheid is berekend van 73,48%. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 24 mei 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf
17 december 2013 recht heeft op een WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,48%.
3.5.
Onder verwijzing naar een rapport van verzekeringsarts Hollander heeft appellante hierop te kennen gegeven dat met de beperkingen in de op grond van het deskundigenrapport aangepaste FML van 15 februari 2018 nog altijd onvoldoende rekening is gehouden met de lichamelijke klachten.
3.6.
De FML die ten grondslag ligt aan bestreden besluit 2 en het onderliggende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn voorgelegd aan deskundige Stenvers. Bij brief van 5 september 2018 heeft deze deskundige te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met de door verzekeringsarts Hollander opgestelde FML van 30 november 2018. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML van 15 februari 2018 is volgens de deskundige geen rekening gehouden met het CTS en met het feit dat de werktijden van appellante niet van tevoren te plannen zijn.
3.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de brief van
5 september 2018 van de deskundige de FML op 17 december 2018 nader aangepast en daarin aanvullende beperkingen voor de CTS-klachten opgenomen. Voorts is uiteengezet dat gelet op de door appellante te kennen gegeven frequentie van haar migraine-aanvallen, het verzuimrisico onder de 25% ligt. In verband met een aanvullende beperking op tastzin heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de bijgestelde FML een functie laten vervallen. Vervolgens heeft hij, na opnieuw het CBBS-systeem te hebben geraadpleegd, twee nieuwe functies geselecteerd op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd berekend is op 73,48%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden
besluit 1 ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 vernietigen.
4.2.
Omdat bestreden besluit 2 niet geheel tegemoetkomt aan appellante, moet dit besluit met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 6:19 van de Awb in de procedure betrokken worden en wordt het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
4.3.
Gelet op bestreden besluit 2 is in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 17 december 2013 terecht op 73,48% heeft vastgesteld en daarmee voldoende aan de klachten van appellante tegemoet is gekomen. Daarbij is met name van belang of de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de rapporten van 15 februari 2018 en 19 december 2018 een adequate en overtuigende reactie heeft gegeven op de rapporten van de door de Raad geraadpleegde deskundige.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van het oordeel van de deskundige eerst op 15 februari 2018 de FML bijgesteld met een urenbeperking van gemiddeld ongeveer twintig uur per week wegens de aanvalsfrequentie van de migraine-aanvallen. Naar aanleiding van de reactie van de deskundige van 5 september 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML nog nader aangescherpt met beperkingen in verband met de CTS-klachten.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de in 4.3 genoemde rapporten voldoende gemotiveerd uiteengezet dat met een urenbeperking van twintig uur per week voldoende tegemoet wordt gekomen aan de migraineklachten. Deze urenbeperking ligt binnen de reikwijdte van de urenbeperking van zestien tot twintig uur, die door de deskundige is geadviseerd. Wegens de onvoorspelbaarheid van de uitvalsaanvallen als gevolg van de migraine heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het verzuimrisico, uitgaande van twee aanvallen per week en rekening houdend met een vijf daagse werkweek, op 20,4% geschat. Een dergelijk verzuimrisico wordt volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3375) acceptabel geacht. Er is geen reden om hierover in het geval van appellante anders te oordelen.
4.6.
Met het rapport van 19 december 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het aanvullend rapport van de deskundige van 5 september 2018 deugdelijk gemotiveerd dat met de aanvullende beperkingen ook voldoende tegemoet is gekomen aan de
CTS-klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, die bij eigen onderzoek geen belangrijke CTS-klachten had vastgesteld, heeft de bevindingen van de deskundige overgenomen en heeft de FML met beperkingen voor het werken met toetsenbord en muis, het frequent lichte voorwerpen hanteren en een beperking voor tastzin bijgesteld. Verder is de FML voor het tillen en dragen aangescherpt. Voor een verdergaande beperking voor frequent krachtig grijpen of wringen heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien omdat de deskundige heeft vermeld dat de motoriek intact is. Hierbij passen evenmin beperkingen voor frequent reiken omdat het daarbij gaat om het strekken en buigen van de armen. Dit standpunt wordt onderschreven. De rapporten van de deskundige geven geen reden voor twijfel aan de FML van 17 december 2018.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 17 december 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen de geselecteerde functies kan vervullen. Gewezen wordt op de rapporten van 24 januari 2014 en 7 januari 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waarin de signaleringen op de functies gemotiveerd zijn toegelicht.
4.8.
Omdat pas met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 december 2018 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 januari 2019 een volledige onderbouwing is gegeven voor de medische en arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit van gelijke strekking zijn genomen. Bestreden besluit 2 kan dus in stand worden gelaten. Het beroep tegen bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en op € 1.536,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor zienswijze op het deskundigenrapport en een 0,5 punt voor zienswijze op het gewijzigd besluit van 24 mei 2018). Daarnaast komen de kosten van de rapporten van verzekeringsarts Hollander in hoger beroep in aanmerking voor vergoeding. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komt appellante bij een bestede tijd van 27,75 uur voor de rapporten van verzekeringsarts Hollander een forfaitaire vergoeding toe van € 3.915,83, inclusief 21% btw (25,5 uur met een uurtarief geldend tot 2018 van
€ 116,09 en 2,25 uur met een uurtarief geldend per 1 januari 2018 ten bedrage van € 122,63). Voorts komt voor vergoeding in aanmerking de opgevraagde medische informatie van de behandelend sector, in totaal € 188,02. Tot slot komen de reiskosten voor vergoeding in aanmerking die appellante in hoger beroep heeft moeten maken in verband met het bijwonen van de zitting op 9 september 2016. Deze zijn begroot op € 17,58. In totaal is het Uwv aan appellante € 6.681,43 aan proceskosten verschuldigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 januari 2014 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 mei 2018 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag
van in totaal € 6.681,43;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar betaalde griffierecht van in totaal
€ 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P. Boer

OS