ECLI:NL:CRVB:2019:263
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een baanaanbod en de gevolgen voor bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 4 december 2003 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft een maatregel opgelegd gekregen omdat zij een baanaanbod als cateringmedewerkster bij een werkgever heeft geweigerd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante van 1 juni tot en met 31 augustus 2015 een re-integratietraject heeft doorlopen en dat haar op 1 december 2015 een baan werd aangeboden. Tijdens een arbeidsvoorwaardengesprek heeft appellante aangegeven dat zij mogelijk in januari 2016 naar Curaçao zou moeten om haar zieke vader te bezoeken. De werkgever heeft vervolgens laten weten dat appellante niet op 1 december kon beginnen en dat zij daarom niet in aanmerking kwam voor de functie.
De Raad oordeelt dat appellante de aangeboden functie niet heeft aanvaard en dat er geen gerechtvaardigde reden was om het baanaanbod te weigeren. De bewijslast voor het aantonen van een verwijtbaarheid lag bij appellante, en zij heeft niet kunnen aantonen dat zij geen verwijt treft voor het niet aanvaarden van de functie. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en legt de maatregel van 100% verlaging van de bijstand voor de duur van één maand handhaving.
De uitspraak benadrukt het belang van het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en de verantwoordelijkheden van bijstandsontvangers in het kader van de Participatiewet.