ECLI:NL:CRVB:2019:273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellante voor geselecteerde functies na beëindiging van ziekengeld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, was in hoger beroep gegaan tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar ziekengeld per 31 januari 2016 beëindigd werd omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan het besluit van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De conclusies van de artsen van het Uwv over de functionele mogelijkheden van appellante op 31 januari 2016 en haar gezondheidstoestand nadien werden niet betwijfeld. De in hoger beroep ingediende medische stukken betroffen een periode die ver na de relevante data lag en gaven geen aanleiding om aan het medisch standpunt van het Uwv te twijfelen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies, en dat de geschiktheid toereikend gemotiveerd was.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.