Uitspraak
16.4898 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.770,-;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2016, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als afdelingsmanager in de zorg werkte, meldde zich op 17 oktober 2011 ziek na een verkeersongeval. Het Uwv had vastgesteld dat zij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering per 14 oktober 2013. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft het rapport van dr. P.L.I. Dellemijn betrokken, die als onafhankelijke medisch deskundige was benoemd. Dellemijn concludeerde dat er geen cognitieve stoornissen konden worden vastgesteld en dat de pijnklachten van appellante niet objectief konden worden onderbouwd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De rechtbank had het beroep tegen het eerste bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het tweede bestreden besluit geheel in de plaats was getreden van het eerste.
De Raad oordeelde verder dat de rechtbank de proceskostenvergoeding niet correct had vastgesteld en dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 1.770,-, en het Uwv moest ook het griffierecht van € 124,- vergoeden. De uitspraak van de rechtbank werd voor wat betreft de proceskosten vernietigd, maar voor het overige werd de uitspraak bevestigd.