Uitspraak
17.3851 WIA
mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
11 september 2008 arbeidsongeschikt acht.
3 november 2009 niet 104 weken arbeidsongeschikt is gebleven voor het eigen werk, waardoor hij de wettelijke wachttijd niet heeft voltooid. Appellant is vóór het einde van deze periode, op 20 mei 2009, hersteld gemeld. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
WIA-beslissing te herzien. Daartoe heeft deze arts geconcludeerd dat, hoewel niet is uit te sluiten dat op 20 mei 2009 al sprake was van een neurologische aandoening, er destijds onderzoek is gedaan naar de beperkingen van appellant waarbij behalve een beperking op heffen van de linkerarm, geen andere beperkingen zijn gevonden. Vervolgens is vastgesteld dat appellant per 20 mei 2009 niet meer arbeidsongeschikt was voor het eigen werk. Gelet op deze onderzoeksbevindingen is er geen reden om van de beslissing waarbij de WIA-uitkering is geweigerd, terug te komen.
18 augustus 2016, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 november 2016 geconcludeerd dat in de aangevoerde argumenten en uit overgelegde documenten, over de periode van 3 november 2008 tot 1 november 2010 geen doorlopend en volledige arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk van postbode/ondersteunend medewerker is af te leiden, ongeacht eventueel latente aanwezigheid van een vaatziekte in de hersenen en de nare ontwikkeling van de klachten nadien. De beslissing is destijds weloverwogen genomen en was gebaseerd op in het dossier aanwezige gegevens, de anamnese, het eigen medisch onderzoek en de bij de curatieve sector ingewonnen aanvullende medische informatie. Er zijn geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de gezondheidssituatie en de daaruit voortkomende beperkingen per 20 mei 2009 anders zijn geweest dan vastgesteld.
1 november 2010 sprake is van een doorlopende periode van arbeidsongeschiktheid. Dat in het huisartsenjournaal staat dat in juni 2008 sprake was van een aanval van epilepsie en dat in mei 2009 al een gebrekkige taal is geconstateerd, hoeft niet per definitie te leiden tot doorlopende beperkingen. Appellant heeft onvoldoende medisch onderbouwd dat hij onterecht vanaf 20 mei 2009 geschikt is geacht voor zijn eigen werk en dat hij doorlopend arbeidsongeschikt is te achten tot 1 november 2010.
23 maart 2015 na een inhoudelijke beoordeling door het Uwv. Voor het door de bestuursrechter te hanteren toetsingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 7 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:500. Voor deze zaak leidt dat tot het volgende.