ECLI:NL:CRVB:2019:3213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering ongegrond heeft verklaard. Appellant, die eerder als meewerkend bedrijfsleider werkzaam was, heeft zich in 2004 ziek gemeld na een verkeersongeval. Het Uwv heeft hem in 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar heeft deze in 2014 beëindigd op basis van een gewijzigde beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant betwist de juistheid van deze beoordeling en stelt dat zijn medische beperkingen niet correct zijn vastgesteld. Hij heeft rapporten ingediend van verschillende medische professionals ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 oktober 2019 behandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat de FML van 11 juni 2014 de mogelijkheden en beperkingen van appellant correct weergeeft. De door appellant ingebrachte medische stukken bieden geen aanleiding om aan de beoordeling van het Uwv te twijfelen. De Raad concludeert dat er geen bewijsnood is en dat er geen reden is om een deskundige in te schakelen. De geselecteerde functies worden als passend beoordeeld, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.