ECLI:NL:CRVB:2019:3286

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
17/7982 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die in Duitsland woont, was eerder werkzaam in Nederland en ontving een WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Na een medisch onderzoek door het Uwv werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,52%. Echter, na een verslechtering van zijn gezondheid en een nieuw medisch rapport, werd zijn uitkering beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de medische bevindingen van de deskundige, die aangaf dat appellant slechts in staat was tot licht werk met aanzienlijke beperkingen. De Raad vernietigde de eerdere besluiten en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij het belang van de urenbeperking van drie uur per dag centraal stond. De Raad stelde vast dat de eerdere besluiten niet op een deugdelijke medische grondslag berustten en dat de rechtbank ten onrechte het besluit van het Uwv in stand had gelaten.

Uitspraak

17.7982 WIA, 18/4341 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2017, 17/813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [naam functie] medewerker in een Nederlandse vestiging van [naam B.V.].V. toen hij op 3 januari 2013 wegens psychische klachten uitviel.
1.2.
Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv appellant bij besluit van 14 januari 2015 met ingang van 1 januari 2015 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) tot en met 30 september 2016. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 57,52%.
1.3.
Op verzoek van de Deutsche Rentenversicherung Bund heeft dr. med. H.J. Halim appellant medisch onderzocht en op 8 januari 2016 rapport uitgebracht. Ter beoordeling van zijn WIA-aanspraken na melding door appellant dat zijn gezondheid was verslechterd, zijn door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige rapporten opgemaakt, op grond waarvan het Uwv bij besluit van 29 juli 2016 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 oktober 2016 heeft beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 6 januari 2017 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en een Neurologisch-Psychiatrisches Fachgutachten van Fachärztin fur Neurologie und Fachärztin fur Psychiatrie und Psychotherapie van J. Buske van 19 oktober 2017 ingezonden, dat was opgesteld op verzoek van het Sozialgericht Düsseldorf. De Deutsche Rentenversicherung Bund heeft appellant vervolgens bij besluit van 16 januari 2018 met verwijzing naar het rapport van Buske met ingang van 1 mei 2015 in aanmerking gebracht voor een Duitse Rente “wegen voller Erwerbsminderung”. Appellant acht zich ook voor de Wet WIA volledig arbeidsongeschikt.
3.2.
Het onder 3.1 genoemde rapport heeft geleid tot een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 mei 2018 en een nadere arbeidskundige beoordeling, op grond waarvan het Uwv bij besluit van 4 juli 2018 (bestreden besluit 2) alsnog het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juli 2016 gegrond heeft verklaard, dat besluit heeft herroepen en appellant per 1 oktober 2016 in aanmerking heeft gebracht voor een WGA‑vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Het Uwv heeft verzocht het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond te verklaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd, zodat moet worden geoordeeld dat de rechtbank dat besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Bij bestreden besluit 2 is niet volledig tegemoetgekomen aan appellant. Gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt bestreden besluit 2 in dit geding betrokken.
4.2.
Uit het aan het Sozialgericht Düsseldorf uitgebrachte deskundigenrapport van Buske blijkt dat appellant lichamelijk en psychisch is onderzocht. Buske nam bij onderzoek van appellant dwangmatige gedachtes en ideeën waar, evenals waanbeelden, een sterk gespannen en een in toenemende mate uitgeputte indruk. De stemming was naar depressie neigend en zij bespeurde agorafobische angsten en sociale angsten. Buske stelde als diagnoses vast een terugkerende depressieve stoornis, in ernstige mate, met parathyme psychotische symptomen, diffenrentiaaldiagnostisch schizodepressieve stoornis; uitgesproken dwangmatige gedachtes en dwangmatig handelen, gemengd; agorafobie en paniekstoornis. Buske heeft vermeld de indruk te hebben gekregen dat appellant sinds het mislukken op de laatste werkplek in 2013 op geen enkel moment psychische stabiliteit heeft ontwikkeld die het mogelijk zou maken duurzaam in het arbeidsleven te re-integreren. Buske sluit zich aan bij eerdere adviezen voor opname ter behandeling en optimalisering van de medicatie. Zij acht appellant hoogstens in staat om licht werk te doen met onder meer beperkingen voor ploegendienst, tijdsdruk, verantwoordelijkheid en overzicht en minder dan drie uren per dag. Buske licht toe dat werkzaamheden die langer dan deze periode duren appellant met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid psychofysiek in hoge mate teveel zouden worden en er snel toe zouden leiden dat zijn psychopathologische symptomen nog verder verergeren. Buske acht die situatie vanaf de start van de psychiatrische behandeling in 2014 aanwezig. Buske heeft haar bevindingen vergeleken met de eerdere bevindingen van dr. med. Halim en de behandelend psycholoog-psychotherapeut en de van dr. med. Halim afwijkende beoordeling uitvoerig gemotiveerd.
4.3.
In zijn bespreking van het rapport van Buske op 25 mei 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat de bevindingen van de verschillende psychiaters vergelijkbaar zijn, maar diagnostisch verschillend worden ingekleurd. Hij ziet geen andere anamnestische gegevens dan ten tijde van de onderzoeken bij einde wachttijd van de Wet WIA op
1 januari 2015. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komen de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren tegemoet aan wat Buske daarover vermeldt. Hij acht de vergaande urenbeperking niet beargumenteerd en lijnrecht staand tegenover de conclusie van dr. med. Halim. Gelet op de bevindingen bij de psychiatrische onderzoeken in de loop der jaren acht hij een belastbaarheid in arbeid tot vier uur per dag, twintig uur per week passend in het actuele dagverhaal en gerechtvaardigd vanuit de slaapproblematiek die verbonden is aan het psychiatrisch beeld en de dwanghandelingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden aangesloten bij de FML zoals die op 19 oktober 2015 is opgesteld.
4.4.
Met het rapport van 25 mei 2018 is geen adequate en afdoende gemotiveerde reactie gegeven op de zorgvuldig en uitvoerig gemotiveerde bevindingen en beoordelingen door Buske, voor zover dit betrekking heeft op de urenbeperking. In het licht van de bij de Deutsche Rentenversicherung Bund gangbare systematiek, waarin de arbeidsmogelijkheden worden ingedeeld in de categorieën tot drie uren, tussen 3 en 6 uren en meer dan 6 uren, heeft Buske uitdrukkelijk gekozen voor een arbeidsmogelijkheid tot 3 uur per dag en niet voor de in die systematiek ook mogelijke keuze van arbeid gedurende 3 tot 6 uur. Zij heeft ook expliciet en gemotiveerd gewezen op het hoogstwaarschijnlijke gevolg van een grotere arbeidsbelasting. In de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen gemotiveerd aanknopingspunt gelegen om van een grotere urenbelastbaarheid uit te gaan. Bestreden besluit 2 berust, gelet op de daarin vermelde urenbeperking, op een onvoldoende medische grondslag, zodat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
4.5.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven, zal het beroep tegen bestreden besluiten 1 en 2 gegrond worden verklaard en die besluiten worden vernietigd. Nu de gevolgen van deze vernietiging voor de aanspraken van appellant niet zijn vast te stellen omdat niet duidelijk is welke mate van arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een urenbeperking van drie uren per dag, zal het Uwv worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen de besluiten van 6 januari 2017 en van 4 juli 2018 gegrond en
vernietigt die besluiten;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M. Graveland

VC