ECLI:NL:CRVB:2019:3471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
18/4339 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht na niet verschijnen op oproep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 23 september 2015 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, heeft niet gereageerd op een oproep om op gesprek te komen op 28 juni 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft daarop besloten om de bijstand per 28 juni 2017 op te schorten, omdat de appellant zonder bericht niet was verschenen. Ondanks dat de appellant de mogelijkheid had om het verzuim te herstellen, is hij wederom niet verschenen op de uitnodiging voor een gesprek op 29 juni 2017. Het college heeft vervolgens de bijstand van de appellant ingetrokken, wat door de rechtbank in eerste aanleg werd bevestigd.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij met de dood werd bedreigd en daardoor ondergedoken zat, wat hem verhinderde om zijn post tijdig te openen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant verwijtbaar geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op gesprek te komen. De Raad heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat de appellant niet de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de argumenten van de appellant geen grond bieden voor vernietiging van het bestreden besluit. De uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier.

Uitspraak

18/4339 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 5 november 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 juni 2018, 18/174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.F. Wolbers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wolbers. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 23 september 2015 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op een oproep om op gesprek te komen op 28 juni 2017 heeft appellant niet gereageerd. Bij besluit van 28 juni 2017 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand per 28 juni 2017 opgeschort op de grond dat appellant zonder bericht niet is verschenen op de oproep van 28 juni 2017 om inlichtingen te verstrekken. Appellant is in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door te komen naar een gesprek op 29 juni 2017 op het [wijkcentrum] . Het opschortingsbesluit is persoonlijk bezorgd op het woonadres. Appellant is wederom zonder bericht niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 30 juni 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juli 2017 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 28 juni 2017 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen gevolg heeft gegeven aan de oproepen om inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de voortzetting van de bijstand en dat hem dit kan worden verweten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Procedurele aspecten
4.1.
Anders dan appellant heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat de bandopname van de hoorzitting niet aan appellant in bezit is gesteld. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 14 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2354) houdt de verplichting in artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht om een verslag van de hoorzitting te maken, niet een verplichting in om het verslag van de hoorzitting aan een betrokkene toe te zenden voor het nemen van een besluit op bezwaar. Dat er een bandopname is van de hoorzitting, maakt dit niet anders. Het college heeft kunnen volstaan met een korte weergave van de hoorzitting in het bestreden besluit.
Inhoudelijk
4.2.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 28 juni 2017 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in rechte stand kan houden.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om medewerking die niet van belang is voor de verlening van bijstand.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant niet is gekomen naar het gesprek van 29 juni 2017 en dat hij daarmee niet de voor bijstandsverlening van belang zijnde inlichtingen heeft verstrekt. In geschil is of appellant daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
4.5.
Appellant heeft daartoe aangevoerd dat hij met de dood werd bedreigd en in verband daarmee ondergedoken zat. Als gevolg daarvan heeft hij zijn post niet tijdig geopend. Appellant had meer tijd gegund moeten worden. Het college heeft daarmee onvoldoende rekening gehouden.
4.6.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, volgt uit een door het college overlegde telefoonnotitie van 28 juni 2017 dat hij tegenover een medewerker van het college heeft verklaard dat hij normaal op zijn woonadres verblijft met uitzondering van die ene dag dat hij ondergedoken heeft gezeten. Dat appellant langer dan een dag ondergedoken heeft gezeten, heeft hij niet met verifieerbare gegevens onderbouwd. Het college kon er dan ook redelijkerwijs van uitgaan dat het opschortingsbesluit met het verzoek om op 29 juni 2017 naar het [wijkcentrum] te komen hem zo tijdig zou bereiken dat hij aan die uitnodiging gevolg kon geven of dat hij om uitstel kon verzoeken. Dat appellant deze, voor hem bestemde en door de consulent handhaving persoonlijk bezorgde, post niet tijdig heeft geopend en gelezen door de bedreiging, komt volgens vaste rechtspraak voor zijn risico (uitspraak van 28 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:257).
4.7.
Uit rechtsoverweging 4.6 volgt dat appellant verwijtbaar geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op 29 juni 2017 op gesprek te komen, zodat dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW is voldaan. Het college was bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 28 juni 2017 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2019.
(getekend) M. Hillen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.