Uitspraak
19 273 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 25 juni 2012 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden. Deze besluiten betroffen de intrekking van zijn bijstand en de terugvordering van gemaakte kosten. De appellant had de BV, waarvan hij de enige bestuurder en aandeelhouder is, gemachtigd om hem rechtsbijstand te verlenen. Het college had echter het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand door een derde, zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad overwoog dat, hoewel de BV beroepsmatig rechtsbijstand verleent, de appellant feitelijk zelf in zijn zaak optreedt, ook al gebeurt dit namens de BV. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat er geen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn gemaakt in situaties waarin de betrokkene zelf optreedt. De Raad concludeerde dat het college niet verplicht was om de kosten te vergoeden, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.