ECLI:NL:CRVB:2019:35

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
17/3129 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake bijstandsverlening

Op 8 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Tracey, die verzocht om herziening van de uitspraak van 14 maart 2017. In die eerdere uitspraak was bepaald dat verzoekster bijstand zou ontvangen naar de voor haar geldende norm met ingang van 9 februari 2015. Verzoekster stelde dat haar bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 toegekend moest worden, omdat zij pas in februari 2015 op de hoogte was van de intrekking en terugvordering van eerder verleende bijstand.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de feiten en omstandigheden die verzoekster aanvoerde voor de herziening, niet voldeden aan de criteria van artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een onherroepelijke uitspraak herzien kan worden op basis van feiten die vóór de uitspraak plaatsvonden, maar die niet bekend waren bij de indiener van het verzoek. De Raad concludeerde dat verzoekster bekend was met de relevante feiten ten tijde van de eerdere uitspraak, waardoor er geen grond was voor herziening.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Stehouwer, in aanwezigheid van griffier J. Tuit, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.3129 PW

Datum uitspraak: 8 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
14 maart 2017, 16/380
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. M. Tracey bij brief van 10 april 2017 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 14 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1014.
Het college heeft een reactie ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 november 2018. Namens verzoekster is mr. Tracey verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Raad, voor zover hier van belang de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 december 2015,
ECLI:NL:RBDHA:2015:13869, bepaald dat aan verzoekster bijstand naar de voor haar geldende norm wordt toegekend met ingang van 9 februari 2015. De Raad heeft aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien, omdat het om een beperkte en afgesloten periode in het verleden gaat en het niet mogelijk wordt geacht dat het college alsnog onderzoek kan doen naar de woonsituatie van verzoekster in die periode.
2. Verzoekster heeft in haar verzoek de Raad verzocht de onder 1. bedoelde uitspraak te herzien en te bepalen dat aan haar bijstand wordt toegekend met ingang van 1 januari 2015. Omdat de intrekking en terugvordering van de eerder verleende bijstand pas bij besluit van 29 januari 2015 bekend is gemaakt, was verzoekster niet eerder dan de eerste week van februari 2015 in de gelegenheid een nieuwe aanvraag in te dienen. Verzoekster heeft bij haar aanvraag van 9 februari 2015 bijstand aangevraagd aansluitend aan de beëindigde bijstand, waarvan de betaling is beëindigd op 31 december 2014. Haar intentie is te lezen in haar aanvraag en het hoger beroepschrift van 9 december 2016.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Wat verzoekster in het verzoek om herziening heeft aangevoerd, zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. De aangevoerde feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden voor de uitspraak waarvan herziening is verzocht en verzoekster was daarmee toentertijd bekend. Voor een herziening van de uitspraak op de door appellante aangevoerde gronden biedt artikel 8:119 van de Awb geen ruimte.
3.3.
Uit 3.2 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J. Tuit
md