ECLI:NL:CRVB:2019:3506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
18-5712 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de beëindiging van het recht op kinderbijslag

Op 7 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die in hoger beroep ging tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat zijn recht op kinderbijslag had beëindigd. De Svb had het bezwaar van de appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de appellant geen gronden had aangevoerd. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant tegen deze beslissing ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De appellant stelde echter dat hij het beroepschrift op de dag van ontvangst van het bestreden besluit had verzonden.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2019 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door J.A.J. Groenendaal. De Raad oordeelde dat de Svb niet aannemelijk had gemaakt dat het bestreden besluit op de juiste datum was verzonden, omdat er geen deugdelijke verzendadministratie was. Hierdoor concludeerde de Raad dat het beroepschrift tijdig was ingediend en dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond, omdat de appellant geen gronden van bezwaar had aangevoerd. De Svb werd veroordeeld om het griffierecht aan de appellant te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedurele afhandeling van bezwaren en de noodzaak voor bestuursorganen om hun verzendprocedures goed te documenteren.

Uitspraak

18.5712 AKW

Datum uitspraak: 7 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2018, 18/1941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft de Svb het recht van appellant op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet beëindigd met ingang van het derde kwartaal van 2017.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft de Svb bij besluit van 18 januari 2018 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van 18 januari 2018 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet is overgegaan tot inhoudelijke beoordeling van het geschil. Appellant stelt dat het beroepschrift tijdig is ingediend. Hij heeft het beroepschrift verzonden op de dag waarop hij het bestreden besluit ontving.
3.2.
De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de aangevallen uitspraak het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Ook is het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat in bezwaar geen gronden zijn aangevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is of het beroepschrift tijdig is ingediend. De Raad stelt voorop dat de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt hanteren dat, ingeval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat dat besluit is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Contra‑indicaties kunnen meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel (eerder) moet zijn ontvangen, waarmee, zonder nader bewijs, ook de verzending aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet aangetekend is verzonden en dat hij het bestreden besluit pas heeft ontvangen op 1 maart 2018. Gelet op 4.1 moet allereerst worden beoordeeld of de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 18 januari 2018 op die datum naar het juiste adres is verzonden.
4.3.
Vastgesteld wordt dat het bestreden besluit aan het juiste adres is verzonden en dat daarop de verzenddatum 18 januari 2018 is vermeld. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit niet aangetekend, maar per reguliere post is verzonden en dat bij verzending geen gebruik is gemaakt van een verzendadministratie. Van het gebruik van een deugdelijke verzendadministratie is geen sprake, omdat de Svb geen registratie heeft bijgehouden van de daadwerkelijke verzending van het poststuk (vergelijk de uitspraak van de Raad van 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2265). Ter zitting heeft de Svb verklaard dat hij ook anderszins niet aannemelijk kan maken dat het bestreden besluit op 18 januari 2018 is verzonden naar het adres van appellant.
4.4.
Bij deze wijze van verzenden is niet aannemelijk dat het bestreden besluit op 18 januari 2018 feitelijk is verzonden. Niet gebleken is van concrete aanwijzingen voor het tegendeel. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de verzending pas kort voor de gestelde ontvangst van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Raad van 3 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1174). Nu de rechtbank het beroepschrift op 14 maart 2018 heeft ontvangen, wordt geconcludeerd dat het tijdig is ingediend.
4.5.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.4 volgt dat bij de aangevallen uitspraak het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.6.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of bij het bestreden besluit het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat de gronden van het bezwaar ontbreken.
4.7.
In het bezwaarschrift van 3 november 2017 heeft appellant geen gronden aangevoerd tegen het besluit van 22 augustus 2017.
4.8.
In de brief van 28 november 2017 heeft de Svb appellant erop gewezen dat appellant geen argumenten heeft gegeven waarom hij het niet eens is met de beëindiging van het recht op kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 2017 bij het besluit van 22 augustus 2017. In de brief is appellant verzocht alsnog argumenten te geven. Daarbij is appellant erop gewezen dat de Svb zijn bezwaarschrift niet inhoudelijk zou behandelen als hij niet tijdig gronden indiende.
4.9.
Appellant heeft op 5 januari 2018 een reactie gegeven op de brief van 28 november 2017. Daarin zijn opnieuw geen gronden van het bezwaar aangevoerd.
4.10.
Uit overweging 4.6 tot en met 4.9 wordt geconcludeerd dat appellant geen gronden van het bezwaar heeft aangevoerd, ook niet nadat hij in de gelegenheid is gesteld om dit verzuim te herstellen, zodat bij het bestreden besluit het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Niet gebleken is van kosten waarop een proceskostenveroordeling betrekking kan hebben.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Diele