Uitspraak
17.981 WAO
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die eerder als metselaar en chauffeur heeft gewerkt, heeft zich in 2014 arbeidsongeschikt gemeld wegens psychische klachten en rugproblemen. Hij ontving een WAO-uitkering, vastgesteld op 25-35% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn belastbaarheid niet juist was vastgesteld, en dat hij afhankelijk was van een permissieve werkomgeving.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat de medische gegevens en rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing bieden voor de vastgestelde beperkingen. De stelling van appellant dat hij niet geschikt is voor de reguliere arbeidsmarkt werd niet ondersteund door de overige medische gegevens. De Raad heeft ook de expertise van een psycholoog van appellant beoordeeld, maar deze werd niet als doorslaggevend beschouwd. Uiteindelijk heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellant in staat was de voorgehouden functies te vervullen en dat er geen reden was voor een deskundigenbenoeming.