Uitspraak
OVERWEGINGEN
19 oktober 2016.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de intrekking van bijstandsverlening aan appellante, die sinds 16 juni 1993 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De bijstand werd beëindigd op 15 juli 2016, waarna appellante een ouderdomspensioen ontving. Het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân had op basis van een anonieme tip en daaropvolgend onderzoek geconcludeerd dat appellante samenwoonde met appellant, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en terugvordering van bijstandsbetalingen. Appellante en appellant hebben in hoger beroep betoogd dat de besluiten van het dagelijks bestuur onterecht waren, onder andere omdat de bewijsvoering was gebaseerd op onrechtmatige waarnemingen. De Raad oordeelde dat de verklaring van appellante, die voortvloeide uit deze onrechtmatige waarnemingen, niet als bewijs kon worden gebruikt. Hierdoor was er onvoldoende grond voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen gegrond, waarbij de besluiten van het dagelijks bestuur werden herroepen. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellanten.