ECLI:NL:CRVB:2019:3566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
17/7573 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies op basis van medisch onderzoek en belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met diverse klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had zijn uitkering beëindigd op basis van een beoordeling van zijn belastbaarheid en de geschiktheid van bepaalde functies. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische klachten, waaronder hart- en schouderklachten. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, waarbij hij aanvullende medische informatie overlegde.

De Raad beoordeelde of het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en of de vastgestelde belastbaarheid van appellant juist was. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De door appellant overgelegde medische stukken leidden niet tot een ander oordeel, aangezien deze geen betrekking hadden op de datum in geding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

17.7573 ZW

Datum uitspraak: 13 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 oktober 2017, 16/6666 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft, mr. A.H.Chr. Heere, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek tot vergoeding van schade ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Heere. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als barkeeper. Op 20 maart 2015 heeft hij zich ziek gemeld met hartklachten, schouderklachten, psychische en energetische klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 19 juni 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 april 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 20 april 2016 de ZW‑uitkering van appellant met ingang van 21 mei 2016 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep reden gezien voor het aannemen van een extra beperking voor boven schouderhoogte actief zijn. Op basis van de gewijzigde FML van 16 juni 2016 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanknopingspunten gezien om af te wijken van het standpunt van de arbeidsdeskundige over de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde voorbeeldfuncties. Het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 30 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het medisch onderzoek gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en gegevens van de behandelend sector. De beroepsgrond van appellant dat hij geen mogelijkheid heeft gehad zijn bezwaren mondeling en ten overstaan van een arts toe te lichten, heeft de rechtbank niet gevolgd nu uit de notitie van een op 27 mei 2016 gevoerd telefoongesprek blijkt dat appellant afziet van een hoorzitting. Voor de beroepsgrond van appellant dat het Uwv zou hebben verklaard het bezwaar van appellant af te doen op stukken, ontbreekt volgens de rechtbank elk aanknopingspunt. Daarnaast heeft de rechtbank in overweging genomen dat appellant in beroep geen (medische) informatie heeft overgelegd waaruit volgt dat twijfel gerechtvaardigd is aan de door het Uwv vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Hiervan uitgaande en op grond van de in beroep overgelegde nadere motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 april 2017, blijkt volgens de rechtbank niet dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen aanvullende informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector. Daarnaast is appellant van mening dat het Uwv in de FML onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn cardiale klachten en de hieruit voortvloeiende psychische en energetische klachten alsmede met zijn schouderklachten. Appellant heeft betoogd dat hij wegens zijn medische beperkingen de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant diverse stukken van de behandelend sector overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Geoordeeld wordt dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, een anamnese afgenomen en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de verzekeringsarts heroverwogen en aanleiding gezien de FML aan te scherpen. Appellant heeft afgezien van een hoorzitting. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen op basis van de voorhanden zijnde informatie geen juist en volledig beeld hebben kunnen vormen van de medische situatie van appellant op de datum in geding.
4.3.
Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De verzekeringsartsen waren bekend met de cardiale problematiek en de hieruit voortvloeiende psychische en energetische klachten van appellant en hebben hem aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder wisselende uitvoeringsomstandigheden, veelvuldige deadlines/productiepieken en verhoogd persoonlijk risico alsmede appellant beperkt geacht voor het omgaan met conflicten. Met het aannemen van een beperking voor het frequent hanteren van zware lasten tijdens het werk hebben de verzekeringsartsen ook rekening gehouden met een verminderde fysieke belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met name in het rapport 21 maart 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de medische informatie van de cardioloog in de brief van 9 januari 2018, de door appellant bij onderzoek weergegeven klachten en inspanningsmogelijkheden als ook het eigen onderzoek door de verzekeringsarts geen aanleiding geven voor het vaststellen van aanvullende beperkingen voor de cardiale problematiek en bijkomende psychische en energetische klachten van appellant op de datum in geding.
4.4.
Wat betreft de schouderklachten van appellant wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML een aanvullende beperking heeft opgenomen voor boven schouderhoogte actief zijn. Omdat appellant tijdens het spreekuur bij de verzekeringsarts te kennen heeft gegeven geen klachten aan zijn rechterschouder te ervaren en bij lichamelijk onderzoek evenmin functiebeperkingen aan de rechterschouder zijn waargenomen, hebben de verzekeringsartsen terecht geen verdergaande beperkingen aangenomen. De brief van de orthopedisch chirurg van 20 oktober 2017, waaruit blijkt dat appellant recent een operatie aan zijn linkerschouder heeft ondergaan, ziet niet op de datum in geding en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
4.5.
De door appellant op 11 september 2019 overgelegde medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. Voor zover deze stukken niet eerder zijn ingezonden en bij de beoordeling zijn betrokken, betreffen deze stukken gegevens van recente datum en hebben deze geen betrekking op de datum in geding.
4.6.
Geoordeeld wordt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Daaruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.S. Barthel