ECLI:NL:CRVB:2019:3568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
17/7623 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellant op 6 januari 2017 een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 19 november 2002, waarbij zijn aanvraag voor een WAO-uitkering was afgewezen. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard op 20 oktober 2017. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2019 is appellant niet verschenen, maar het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat het Uwv hem had moeten oproepen voor een onderzoek. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Appellant heeft in zijn bezwaar enkel gesteld dat hij ziek is en dat hij opgeroepen wil worden voor een onderzoek. De Raad concludeert dat het Uwv het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7623 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2017, 17/3706 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 november 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft bij brief van 6 januari 2017 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verzocht. Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het Uwv het verzoek van appellant beoordeeld als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van 19 november 2002 waarbij aan appellant een WAO-uitkering is geweigerd. Het Uwv heeft het verzoek afgewezen omdat appellant in zijn verzoek geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 januari 2017 is bij beslissing op bezwaar van 17 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat in het geval van appellant geen sprake kan zijn van toepassing van de regeling die ziet op toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber) nu er meer dan vijf jaar zijn verstreken sinds de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% en de onderhavige aanvraag. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat appellant in ieder geval niet voor het bestreden besluit nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen. Het Uwv was daarom naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om toepassing te geven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het Uwv evenmin voor de toekomst hoefde terug te komen van het besluit van 19 november 2002 nu appellant niet uiterlijk in de bezwaarfase feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding moesten geven voor het oordeel dat het besluit waarvan herziening is gevraagd niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop de herhaalde aanvraag is ingediend.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat dit ook volgt uit de medische verklaringen die hij daarover naar het Uwv heeft verstuurd. Het Uwv heeft naar mening van appellant nagelaten hem op te roepen voor een onderzoek.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 6 januari 2017 strekt ertoe dat Uwv terugkomt van zijn besluit van 19 november 2002. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat appellant tot het bezwaar uitsluitend heeft gesteld dat hij ziek is, dat hij opgeroepen wil worden voor een onderzoek, en dat het Uwv geen uitvoering geeft aan een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 augustus 2016 waarin een beroep gegrond is verklaard. Ten overvloede wordt opgemerkt dat in deze uitspraak van 12 augustus 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3048) uitsluitend het beroep tegen een besluit van het Uwv dat tijdens die beroepsprocedure is ingetrokken gegrond is verklaard. Het beroep tegen het besluit dat daarvoor in de plaats is getreden is ongegrond verklaard.
4.5.
Het Uwv mocht het verzoek van appellant van 6 januari 2017 dan ook afwijzen. In de zeer summiere gronden die appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook terecht ongegrond verklaard.
4.6.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019.
(get.) J.P.M. Zeijen
(get.) H. Spaargaren