ECLI:NL:CRVB:2019:3616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
17/887 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische geschiktheid van geselecteerde functies in WIA-zaak

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019, staat de medische geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies centraal. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad had eerder op 19 juni 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het besluit van 17 februari 2016 gebrekkig was gemotiveerd. De verzekeringsarts had niet overtuigend aangetoond dat appellant geen matige beperking op dwingend werktempo had. In de tussenuitspraak werd het Uwv opgedragen om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen en de gevolgen voor de geselecteerde functies te heroverwegen.

Na de aanpassing van de FML op 24 juli 2019, concludeerde de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de belastbaarheid van appellant niet werd overschreden in de geselecteerde functies. Appellant was van mening dat de FML niet in overeenstemming was met de door zijn psychiater, J. Huisman, gestelde beperkingen. Hij betwistte de geschiktheid van de functies, met name die van monteur laden, en stelde dat er sprake was van een dwingend werktempo.

De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige overtuigend had gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn beperkingen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 5.871,27 bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2019.

Uitspraak

17.887 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 december 2016, 16/899 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 november 2019
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 19 juni 2019 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2019:1967, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2019, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum, een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 juli 2019 en de daarbij gevoegde stukken van het CBBS ingezonden.
Bij brief van 28 augustus 2019 heeft appellant zijn zienswijze naar voren gebracht. Hierop heeft het Uwv gereageerd.
Vervolgens heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
Bij de tussenuitspraak is geoordeeld dat het besluit van 17 februari 2016 (bestreden besluit) berust op een gebrekkige motivering. De Raad is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overtuigend heeft gemotiveerd waarom er voor appellant geen matige beperking op dwingend werktempo hoeft te worden aangenomen. Hiertoe heeft de Raad overwogen dat de door appellant ingeschakelde psychiater J. Huisman (Huisman) appellant beperkt acht wat betreft een dwingend werktempo, naast de beperkingen die door het Uwv al zijn aangenomen in de rubriek 1.9.9 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid). De Raad heeft geen grond gezien om dit oordeel van Huisman niet te volgen. Hierbij is in aanmerking genomen dat dit voor de medische geschiktheid van (ten minste) één van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies van belang kan zijn, aangezien voor de functie wikkelaar (SBC-code 267050) in het Resultaat functiebeoordeling bij beoordelingspunt 1.9.8 is vermeld: “zeer geconcentreerd werken in een hoog tempo, routinematig.” Bij de tussenuitspraak is het Uwv opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, in die zin dat de FML van 8 september 2015 wordt aangepast door daarin een (matige) beperking op te nemen voor het door Huisman genoemde dwingende werktempo. Vervolgens dient het Uwv te bezien welke consequenties deze aanpassing van de FML heeft voor alle geselecteerde functies.
1.3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv de FML op 24 juli 2019 aangepast op de beoordelingspunten 1.9.8 (appellant is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist) en 1.9.10 (specifieke voorwaarden voor het functioneren in arbeid). Op punt 1.9.10 is in de toelichting vermeld dat er een matige beperking bestaat bij dwingend werktempo: “Routinematige arbeid is mogelijk, ook als deze een kortcyclisch karakter heeft. Cliënt moet echter niet voortdurend worden aangespoord om een bepaald resultaat binnen de gestelde hoeveelheid tijd te behalen.”
1.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geoordeeld dat, met inachtneming van de gewijzigde FML van 24 juli 2019, één functienummer binnen SBC-code 111180 en één functienummer binnen SBC-code 267050 komt te vervallen wegens een kenmerkende belasting op hoog handelingstempo. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de betreffende SBC-codes echter voldoende vergelijkbare functies kunnen duiden, waarin geen sprake is van een kenmerkende belasting op beoordelingspunt 1.9.8. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat de belasting op het beoordelingspunt 1.9.10 de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Uitgaande van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft.
1.5.
Appellant heeft in zijn zienswijze naar voren gebracht dat de FML van 24 juli 2019 naar zijn mening in overeenstemming is met de door Huisman gestelde beperkingen. Appellant kan zich echter niet vinden in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Ten eerste heeft appellant aangevoerd dat de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor de signalering op beoordelingspunt 1.9.10 te globaal is; volgens appellant is een nadere toelichting aan de hand van de functieomschrijving aangewezen. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat bij alle geselecteerde functies sprake is van productiewerk. Volgens appellant volgt uit de Basisinformatie CBBS over beoordelingspunt 1.9.8 dat bij productiewerk sprake is van een dwingend werktempo. Volgens appellant had de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader moeten motiveren waarom de geduide functies ondanks de beperking van appellant op een dwingend werktempo toch voor hem geschikt zijn. Tot slot heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat in de functie monteur laden (SBC-code 267050) sprake is van deadlines, een hoog handelingstempo en een dwingend werktempo omdat uit de functieomschrijving blijkt dat sprake is van werk dat binnen een bepaalde normtijd af moet zijn. Gelet hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ontoereikend gemotiveerd dat de functie monteur laden voor appellant geschikt is.
2.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.2.
Vastgesteld wordt dat tussen partijen enkel nog de medische geschiktheid van de geselecteerde functies in geschil is. In het rapport van 30 juli 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat de belastbaarheid van appellant op beoordelingspunt 1.9.10 niet wordt overschreden, aangezien in de geselecteerde functies én geen sprake is van een hoog handelingstempo, dat wil zeggen geen sprake van handelingen die continu in een beduidend hoger tempo moeten worden uitgevoerd, én geen sprake is van deadlines of productiepieken, waardoor er ook geen noodzaak is om voortdurend te worden aangespoord om een bepaald resultaat binnen de gestelde hoeveelheid tijd te halen. Geoordeeld wordt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hiermee overtuigend heeft gemotiveerd dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant voor een dwingend werktempo niet wordt overschreden. Een nadere motivering per functie is hiervoor niet nodig. Dat sprake is van productiewerk, betekent niet dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. De beperking die voor appellant geldt bij een dwingend werktempo bestaat erin dat hij niet voortdurend moet worden aangespoord om een bepaald resultaat binnen de gestelde hoeveelheid tijd te behalen. Voor een dwingend werktempo op zich, zoals daarvan sprake is in productiefuncties, is appellant niet beperkt. Ook Huisman heeft appellant geschikt geacht voor routinematige arbeid, ook als deze een kortcyclisch karakter heeft. Over de door appellant aangevoerde beroepsgronden tegen de functie monteur laden in SBC-code 267050 wordt overwogen dat uit het Resultaat functiebeoordeling blijkt dat ook in deze functie geen sprake is deadlines of productiepieken en evenmin van een hoog handelingstempo, zodat ook deze functie in medisch opzicht geschikt is voor appellant.
2.3.
Uit wat is overwogen in 2.2 volgt dat het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld en dat het Uwv appellant terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per 10 oktober 2015 op de grond dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zullen in stand worden gelaten. Dit betekent dat er geen grond is voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
3. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in bezwaar, € 1.024,- in beroep en op € 1.280,- in hoger beroep, in totaal € 3.328,- wegens verleende rechtsbijstand. Tevens bestaat aanleiding om de kosten van de door appellant ingeschakelde deskundige Huisman voor het verrichten van onderzoek en het opstellen van een rapport te vergoeden op basis van het door Huisman gedeclareerde bedrag van € 2.543,27. De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 5.871,27.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 17 februari 2016;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 5.871,27;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.D.F. de Moor

VC