ECLI:NL:CRVB:2019:3644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
18/5283 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de intrekking van bijstandsverlening na niet verschijnen op afspraken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die niet op de uitnodigingen van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam is verschenen, had zijn recht op bijstand zien opgeschort en ingetrokken. Het college had de appellant uitgenodigd voor een gesprek op 9 oktober 2017, waarbij hij werd verzocht om bankafschriften van de laatste drie maanden mee te nemen. Aangezien de appellant niet op deze afspraak verscheen, heeft het college op 9 oktober 2017 besloten om zijn bijstandsverlening op te schorten. Een tweede uitnodiging op 12 oktober 2017 werd eveneens genegeerd, wat leidde tot een intrekking van de bijstand per 9 oktober 2017. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hem geen verwijt kon worden gemaakt voor zijn afwezigheid en het niet tijdig overleggen van de gevraagde gegevens. De omstandigheid dat de sleutel van zijn brievenbus door zijn dochter naar België was meegenomen, werd niet als een geldige reden beschouwd. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, en dat de psychische klachten van de appellant geen reden vormden om van deze bevoegdheid af te zien. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

18.5283 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2018, 18/1221 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 12 november 2019
Zitting hebben: A.M. Overbeeke als voorzitter, M.F. Wagner en J.T.H. Zimmerman als leden
Griffier: M. Buur
Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In het kader van een heronderzoek heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 9 oktober 2017 en hem daarbij verzocht om onder andere bankafschriften van de laatste drie maanden mee te nemen. Omdat appellant aan dit verzoek geen gehoor heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 9 oktober 2017 (besluit 1) het recht op bijstand met ingang van die datum opgeschort. Bij dat besluit heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 12 oktober 2017 en hem verzocht dan de stukken mee te nemen.
Appellant is op 12 oktober 2017 weer niet verschenen en heeft ook geen gegevens overgelegd. Het college heeft toen bij besluit van 13 oktober 2017 (besluit 2), de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 9 oktober 2017.
Bij besluit van 23 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Niet in geschil is dat appellant niet is verschenen op de afspraken en de gevraagde gegevens niet tijdig heeft overgelegd. Tussen partijen is in geschil of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. De omstandigheid dat de sleutel van zijn brievenbus in die periode per abuis door zijn dochter was meegenomen naar België, dient voor risico en rekening van appellant te blijven. Dat betekent dat appellant een verwijt kan worden gemaakt van het niet verschijnen en het niet tijdig overleggen van de gevraagde gegevens. Het college was bevoegd de bijstand van appellant per 9 oktober 2017 op te schorten en in te trekken. Dat appellant psychische klachten heeft, maakt niet dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) M. Buur (getekend) A.M. Overbeeke