ECLI:NL:CRVB:2019:3646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
19/597 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstandsverlening over afgesloten periode zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellanten, die niet verschenen waren, hadden verzocht om bijstandsverlening over de periode van 2010 tot en met 2013. Dit verzoek was door het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand over een afgesloten periode in het verleden zou worden verleend. De rechtbank had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op de vaste rechtspraak dat in beginsel geen bijstand wordt verleend voor perioden voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

De rechtbank oordeelde dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden. Hoewel zij zich op 18 november 2009 hadden gemeld voor een aanvraag, hadden zij geen formele aanvraag ingediend en niet gereageerd op uitnodigingen van het college. De rechtbank concludeerde dat het lange stilzitten van de appellanten hen kon worden verweten en dat zij geen nieuwe argumenten hadden aangedragen in hoger beroep die de eerdere beslissing konden weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren in de gedingstukken die erop wezen dat de appellanten onjuist waren geïnformeerd of belemmerd in het indienen van een aanvraag. Het hoger beroep werd derhalve afgewezen en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19.597 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 december 2018, 18/1568 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] en [appellant] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe (college)
Datum uitspraak: 12 november 2019
Zitting hebben: A.M. Overbeeke als voorzitter en M.F. Wagner en J.T.H. Zimmerman als leden
Griffier: M. Buur
Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Radstaat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellanten hebben op 4 augustus 2017, onder meer en voor zover hier van belang, verzocht hen bijstand toe te kennen over de periode van 2010 tot en met 2013. Het college heeft dit verzoek bij besluit van 19 september 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 februari 2018, afgewezen op de grond dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om bijstand over een afgesloten periode in het verleden toe te kennen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben appellanten onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Weliswaar hebben appellanten zich op 18 november 2009 gemeld voor het doen van een aanvraag, maar een aanvraag hebben appellanten niet meer ingediend. Omdat appellanten niet hebben gereageerd op uitnodigingen voor een gesprek en om bewijstukken in te leveren, heeft het college appellanten bij brief van 4 maart 2010 laten weten ervan uit te gaan dat appellanten van het indienen van een aanvraag afzien. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellanten geen omstandigheden hebben aangedragen om aannemelijk te maken dat het lange stilzitten van ruim zeven jaar hen niet kan worden verweten.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, zoals dat sprake is van bijzondere omstandigheden omdat zij zich al op 18 november 2009 hebben gemeld, zijn in wezen gelijk aan de gronden in beroep. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daar nog aan toe dat in de gedingstukken geen aanknopingspunten voorhanden zijn dat zij bij de melding onjuist zijn geïnformeerd of op enig moment zijn afgehouden van het indienen van een aanvraag.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M. Buur (getekend) A.M. Overbeeke