ECLI:NL:CRVB:2019:3684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
18/2225 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herbeoordeling van een WIA-uitkering en de toepassing van de herlevingstermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich in 2007 ziek meldde na een bedrijfsongeval, had in 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was in 2010 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na verschillende procedures en afwijzingen van verzoeken om herbeoordeling, heeft de appellant in 2016 opnieuw verzocht om een WIA-uitkering wegens verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat de uitkering meer dan vijf jaar daarvoor was beëindigd, en de rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zijn chronische pijnklachten geleidelijk zijn verergerd en dat de datum van 23 juni 2015 willekeurig was ingevuld. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen medisch bewijs was dat de gezondheidstoestand van de appellant eerder dan op 23 juni 2015 was verslechterd. De Raad bevestigde dat het Uwv zich bij de beoordeling van het verzoek kon beperken tot deze datum en dat de herlevingstermijn van vijf jaar, zoals genoemd in artikel 57, derde lid, van de Wet WIA, in de weg stond aan de herleving van de uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.2225 WIA

Datum uitspraak: 20 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 maart 2018, 17/710 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Voor appellant is verschenen mr. Hilkens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 8 maart 2007 ziek gemeld in verband met rugklachten als gevolg van een bedrijfsongeval. Daarna hebben zich ook psychische klachten ontwikkeld. Hij is met ingang van 27 februari 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering is met ingang van 1 maart 2010 beëindigd omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft bij besluit van 7 juli 2010 die beëindiging gehandhaafd. De voormalige rechtbank Roermond heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 7 juli 2010 bij uitspraak van
14 april 2011 ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak met zijn uitspraak van 5 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6433) bevestigd.
1.2.
Bij besluit van 15 december 2011 heeft het Uwv een verzoek van appellant om per
13 juni 2011 wederom in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 16 mei 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Raad van 27 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:1148) is deze afwijzing gehandhaafd.
1.3.
Met een verzoek van 13 juli 2016 heeft appellant verzocht om een herbeoordeling omdat met ingang van 23 juni 2015 zijn gezondheidstoestand was verslechterd.
1.4.
Bij besluit van 21 juli 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
23 juni 2015 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat de WIA-uitkering meer dan 5 jaar daarvoor was beëindigd. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit ten onrechte is gebaseerd op artikel 55 van de Wet WIA. Dit had artikel 57 van deze wet moeten zijn. Het Uwv heeft dus in het bestreden besluit een onjuiste bepaling als wettelijke grondslag gehanteerd. De rechtbank heeft echter aanleiding gezien met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht voorbij te gaan aan dit gebrek omdat tijdens de beroepsprocedure alsnog de juiste wettelijke grondslag en een draagkrachtige motivering zijn gegeven en appellant daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv bij de beoordeling van het verzoek heeft mogen uitgaan van de door appellant genoemde datum van verslechtering van zijn gezondheidstoestand per 23 juni 2015. Het Uwv is terecht tot de conclusie gekomen dat de in artikel 57, derde lid, van de Wet WIA genoemde termijn in de weg staat aan herleving van de uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat er sprake is van een gecompliceerd medisch fenomeen, waarbij zijn chronische pijnklachten geleidelijk zijn verergerd. De datum 23 juni 2015 heeft hij als een willekeurige datum ingevuld, zonder zich de herlevingstermijn te realiseren. Dit had voor het Uwv aanleiding moeten zijn om te onderzoeken of er binnen vijf jaar na 1 maart 2010 sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In het thans in geding zijnde verzoek om een herbeoordeling heeft appellant aangegeven dat zijn gezondheidstoestand met ingang van 23 juni 2015 is verslechterd. Noch in de aanvraag noch in door appellant ingebrachte stukken is enig medisch aanknopingspunt te vinden voor zijn stelling dat zijn gezondheidssituatie reeds eerder dan op 23 juni 2015 is verslechterd. In die omstandigheden heeft het Uwv zich bij de beoordeling van het verzoek kunnen beperken tot de datum 23 juni 2015. Aangezien de uitkering van appellant met ingang van 10 maart 2010 is beëindigd en de datum 23 juni 2015 niet is gelegen binnen de in artikel 57, derde lid, van de Wet WIA genoemde termijn van vijf jaar, heeft het Uwv het verzoek met toepassing van dit artikellid en zonder medisch onderzoek kunnen afwijzen. De door appellant genoemde uitspraak van de Raad van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:386, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak waren er wel medische aanknopingspunten die noopten tot een verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen de wettelijke herlevingstermijn
4.2.
Uit overweging 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) H. Spaargaren