ECLI:NL:CRVB:2019:3691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
18/5003 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) na medisch advies CIZ

Op 20 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een aanvraag had ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De aanvraag was afgewezen door het CIZ, waarbij een medisch advies van 19 december 2017 als basis diende. Dit advies concludeerde dat de beperkingen van de appellant voornamelijk voortkwamen uit een psychiatrische aandoening, namelijk een autismespectrumstoornis, en dat er geen grondslag voor een verstandelijke handicap kon worden aangenomen. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat er wel degelijk sprake is van een verstandelijke handicap. Ter onderbouwing heeft hij een psychologisch rapport van K. van Haaren overgelegd, maar de Raad heeft dit rapport niet als voldoende bewijs gezien om tot een ander oordeel te komen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het CIZ de aanvraag terecht had afgewezen. De Raad oordeelde dat de appellant geen medische stukken had overgelegd die de inhoud van het medisch advies in twijfel trokken.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

18.5003 WLZ

Datum uitspraak: 20 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 augustus 2018, 18/339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Oldenhof, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oldenhof en [X.], begeleider van appellant. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1990, heeft op 27 februari 2017 bij CIZ een aanvraag ingediend om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Bij zijn aanvraag heeft hij onder meer een verslag van een psychodiagnostisch onderzoek door Trajectum van 23 februari 2017 gevoegd.
1.2. CIZ heeft bij besluit van 6 april 2017, na bezwaargehandhaafd bij besluit van 3 januari 2018 (bestreden besluit), de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit is het medisch advies van 19 december 2017 ten grondslag gelegd. Hierin is overwogen dat de beperkingen van appellant hoofdzakelijk worden veroorzaakt door een psychiatrische aandoening (autismespectrumstoornis). Verder heeft Trajectum een Perceptueel Redeneren Index (PRI) van 110 en een Verbaal Begrip Index (VBI) van 79 vastgesteld. Volgens de medisch adviseur van CIZ is bij mensen met een autismespectrumstoornis een PRI een betere maat voor het cognitief functioneren dan de VBI. Daarbij functioneert appellant op verschillende levensgebieden redelijk tot goed. Er is daarom geen sprake van de grondslag verstandelijke handicap en evenmin van een andere grondslag die toegang tot de Wlz biedt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het advies van de medisch adviseur van CIZ van
19 december 2017 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Appellant heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit volgt dat aan de inhoud van het medisch advies moet worden getwijfeld. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege het samenstel van zijn problematiek een grondslag voor Wlz-zorg moet worden aangenomen, maar hij heeft dit standpunt niet onderbouwd. CIZ heeft zich op basis van het medisch onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat bij appellant geen grondslag verstandelijke handicap kan worden aangenomen, zodat geen recht op zorg op grond van de Wlz bestaat.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zijn standpunt gehandhaafd dat de grondslag verstandelijke handicap aan de orde is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een psychologisch rapport van K. van Haaren van 23 september 2019 ingediend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat CIZ de aanvraag om in aanmerking te komen voor Wlz-zorg terecht heeft afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep herhaald wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. In wat appellant in hoger beroep verder naar voren heeft gebracht, in het bijzonder het psychologisch rapport van Van Haaren, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. In het psychologisch rapport staat enkel dat bij appellant sprake is van klassiek autisme met ernstige beperkingen in functioneren, dat appellant baat heeft bij regelmatige begeleiding en dat op basis van de ontvangen begeleiding momenteel een stabiele situatie lijkt te bestaan. Geadviseerd wordt om de ambulante begeleiding van appellant te continueren. Dit rapport, nog daargelaten dat het dateert van na de periode in geding, vermeldt niet dat sprake is van een grondslag verstandelijke handicap en dat appellant aangewezen is op Wlz-zorg.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M. Graveland