ECLI:NL:CRVB:2019:3725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
17/1841 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschil over medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 28 april 2014 ziek meldde. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had lichamelijke en geestelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 28 mei 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, vooral met betrekking tot zijn psychische klachten en apneuklachten.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat een psychiater ingeschakeld had moeten worden en dat de FML niet volledig de beperkingen weergaf. De Raad concludeerde dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was verricht en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat de bevindingen van de verzekeringsartsen voldoende waren onderbouwd.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 1841 ZW

Datum uitspraak: 21 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 januari 2017, 15/6116 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Maachi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv schriftelijk heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maachi. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 28 april 2014 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en geestelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 4 maart 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 93,62% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 maart 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 28 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant beperkter geacht en de aangescherpte beperkingen vastgelegd in een nieuwe FML van 13 oktober 2015. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de aangescherpte FML nieuwe functies geselecteerd en vastgesteld dat appellant nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft bij besluit van 16 oktober 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant gegrond verklaard en voorts vastgesteld dat appellant met ingang van 17 november 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Met betrekking tot zijn psychische klachten heeft hij aangevoerd dat niet kon worden volstaan met een psychisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat een psychiater ingeschakeld had moeten worden. Verder heeft appellant gewezen op de verschillen tussen de FML zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de FML die is opgesteld op verzoek van de voormalige werkgever van appellant. Specifiek met betrekking tot de lichamelijke klachten heeft appellant aangevoerd dat zijn apneuklachten niet volledig zijn onderkend. Daardoor moet de al vastgestelde urenbeperking worden uitgebreid. Ter onderbouwing van zijn gronden heeft appellant een rapport overgelegd van de Landelijke
Expertisebalie van 2 november 2018. Tot slot heeft appellant verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het onderzoek door de artsen van het Uwv is zorgvuldig verricht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een verzekeringsarts van het Uwv appellant op het spreekuur van 4 maart 2015 heeft onderzocht en daarbij de stemmingsklachten, spanningsklachten en vermoeidheidsklachten alsmede de agressieproblematiek heeft betrokken. Ook was deze arts ervan op de hoogte dat appellant aanvankelijk is behandeld voor psychische klachten zonder duidelijk resultaat en dat een onderzoek naar ADHD geen duidelijke afwijkingen heeft laten zien. Vervolgens is onderzoek verricht naar slaapapnoe, waarbij een ernstige vorm van obstructief slaapapnoe syndroom (OSAS) is geconstateerd. Een behandeling met een zogeheten CPAP heeft niet gewerkt. De bevindingen van deze arts hebben ertoe geleid beperkingen aan te nemen voor stressfactoren en werkzaamheden met klantcontacten als gevolg van het agressieprobleem. Verder zijn er fysieke beperkingen als gevolg van de verminderde energetische belastbaarheid als gevolg van de OSAS aangenomen en moet zware fysieke arbeid worden vermeden.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar van appellant dossierstudie verricht, appellant op de hoorzitting gesproken en hem aansluitend medisch onderzocht. In het rapport van 12 oktober 2015 heeft deze verzekeringsarts uiteengezet dat gelet op de voorhanden medische informatie aanleiding bestaat de FML te herzien. Er is sprake van ernstige OSAS met als gevolg vermoeidheid. Daarnaast is sprake van prikkelbaarheid en agressieproblematiek. De prikkelbaarheid is enerzijds het gevolg van het ernstig slaaptekort en anderzijds gelegen in het karakter van appellant. Met betrekking tot de psychische problemen waren in de FML al beperkingen aangenomen op het gebied van het sociaal functioneren. Gelet op de aanwezige prikkelbaarheid en mogelijke agressie schrijft de
verzekeringsarts bezwaar en beroep deze klachten echter toe aan de OSAS. De onderzoeksbevindingen van beide verzekeringsartsen ten aanzien van de psyche hebben geen kenmerken laten zien van een stemmings- of depressieve stoornis en ook zijn geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Wegens de ernst van de OSAS is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel een urenbeperking geïndiceerd. Ook is een beperking aangenomen voor beroepsmatig autorijden. Dit heeft geresulteerd in een aangescherpte FML van 13 oktober 2015.
4.4.
In het door appellant overgelegde rapport van Ergatis, een arbeidsgeneeskundige diagnostiek die is aangevraagd door de voormalig werkgeefster van appellant, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De in dit rapport beschreven bevindingen met betrekking tot het psychiatrisch onderzoek komen in essentie overeen met wat door de verzekeringsartsen is beschreven. Met betrekking tot de beperkingen als gevolg van de ernstige OSAS wordt in het rapport van Ergatis een minder vergaande urenbeperking noodzakelijk geacht dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld.
4.5.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en als medische informatie heeft overgelegd wordt ook geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Het ingezonden rapport van de Landelijke Expertisebalie is een weergave van gegevens die al bekend waren en waarmee de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden. Op grond van omstandigheden dat appellant tot drie maal toe bijna een verkeersongeluk heeft gehad en dat hij in 2017 gedurende een korte periode heeft gewerkt, maar dit niet kon volhouden, is in het rapport van de Landelijke Expertisebalie geconcludeerd dat voor appellant, gelet op de aanwezige ernstige OSAS in combinatie met de psychische problematiek, een verdergaande urenbeperking heeft te gelden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop gemotiveerd gereageerd en vastgesteld dat appellant in verband met de OSAS beperkt is voor beroepsmatig autorijden. Dat hij dit toch doet, zelfs onder invloed van medicatie die een verdergaande invloed heeft op zijn reactievermogen dan al het geval was in verband met de vermoeidheid, komt voor zijn eigen rekening. Het betekent niet dat op grond hiervan een verdergaande urenbeperking moet gelden. Het werk dat appellant in 2017 korte tijd heeft gedaan blijkt te gaan om een functie met werktijden die gelet op het beperkte energetische vermogen van appellant excessief zijn. Daarom kan ook deze omstandigheid niet leiden tot het stellen van een verdergaande urenbeperking. Een andere onderbouwing voor een verdergaande urenbeperking ontbreekt.
4.6.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bestaat geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019.
(getekend) R.E. Bakker
De griffier was verhinderd te ondertekenen.