ECLI:NL:CRVB:2019:377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ziekengeld en geschiktheid van functies voor appellant na beëindiging dienstverband
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die eerder als machinebediende werkte, heeft zich op 17 november 2014 ziek gemeld met spanningsklachten. Na een beoordeling door het Uwv is vastgesteld dat hij met ingang van 21 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep beoordeeld. Appellant stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Hij heeft ook aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank zorgvuldig heeft geoordeeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen, ondanks een recent medisch verslag van appellant. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.