ECLI:NL:CRVB:2019:3894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
17/7546 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een besluit inzake Ziektewet en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant had verzocht om herziening van een besluit van 14 augustus 2012, waarin zijn Ziektewet-uitkering per 15 augustus 2012 was beëindigd. Het UWV had gesteld dat de appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De appellant had in 2013 nieuwe medische informatie over slaapapneu en psychische problematiek ingediend, maar het UWV had in 2016 opnieuw vastgesteld dat hij geen recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de medische informatie uit 2015 niet relevant was voor de beoordeling van de situatie in augustus 2012. De Raad concludeerde dat er geen nieuw gebleken feiten waren die de afwijzing van het verzoek om herziening konden onderbouwen. De Raad bevestigde dat het UWV op juiste wijze had gehandeld en dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in het bestuursrecht en de strikte eisen die daaraan worden gesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7546 WIA

Datum uitspraak: 5 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 november 2017, 17/1795 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Voor appellant is mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 14 augustus 2012 is de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) per 15 augustus 2012 beëindigd, omdat hij weer geschikt geacht werd voor het verrichten van zijn eigen werk als postsorteerder. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 25 oktober 2012 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In mei 2013 heeft appellant zich per 15 augustus 2012 ziek gemeld, onder verwijzing naar nieuwe medische informatie over slaapapneu en psychische problematiek. Bij besluit van
1 oktober 2013 heeft het Uwv herhaald dat appellant per 15 augustus 2012 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Bij uitspraak van de Raad van 17 februari 2016
(ECLI:NL:CRVB:2016:503) is dat besluit in rechte vast komen te staan.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 29 februari 2016 het Uwv verzocht de weigering van de
ZW-uitkering bij besluit van 14 augustus 2012 te herzien en, indien dit niet mogelijk, is het verzoek op te vatten als een nieuwe aanvraag voor een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 17 september 2016 heeft appellant een WIA-aanvraag ingediend. Bij besluit van 27 september 2016 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij de wachttijd van 104 weken voor de Wet WIA niet heeft doorgemaakt en dat hij daarom geen recht heeft op een WIA‑uitkering.
1.4.
Bij besluit van 6 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 september 2016 ongegrond verklaard en alsnog afwijzend beslist op het verzoek om herziening van het besluit van 14 augustus 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat pas bij het bestreden besluit is beslist op het verzoek om herziening van 29 februari 2016. Met toepassing van artikel
7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het verzoek om herziening van 29 februari 2016 bij de beoordeling van het beroep betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat uit het rapport van een neuropsychologisch onderzoek van 10 april 2015, waar appellant op heeft gewezen, blijkt van een zorgelijke situatie maar dat het rapport onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot de conclusie te komen dat de bevindingen uit april 2015 ook van toepassing zijn op de situatie van appellant in augustus 2012. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden voor herziening van het besluit van 14 augustus 2012. Omdat appellant vanaf het najaar van 2012 niet langer verzekerd was voor de ZW kan hij ook nadien niet in aanmerking worden gebracht voor een ZW-uitkering. Omdat gesteld noch gebleken is dat appellant de wachttijd van 104 weken heeft doorlopen, kan hij evenmin in aanmerking komen voor een WIA-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar het rapport van 10 april 2015, aangevoerd dat in 2015 sprake was van ernstige psychische klachten waardoor hij niet kon werken en dat dit in augustus 2012 ook al het geval was.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de afwijzing van het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 14 augustus 2012, waarin is vastgesteld dat appellant per 15 augustus 2012 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
4.2.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De medische informatie waar appellant bij zijn verzoek om herziening op heeft gewezen, te weten het rapport van 10 april 2015, kan niet worden aangemerkt als een nieuw feit, omdat, zoals de rechtbank al heeft overwogen, de gegevens in dat rapport niet zien op de datum die ter beoordeling voorligt. Mede gelet op de bevindingen van de verzekeringsartsen in 2012, blijkend uit de rapporten van 17 augustus 2012 en 18 oktober 2012, is er onvoldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat de in 2015 beschreven slechte psychische toestand ook in augustus 2012 al aan de orde was. Daarom kan het standpunt van het Uwv dat appellant aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 14 augustus 2012 dragen.
4.5.
Er is voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
5. Wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M. Buur