In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 22 januari 2016 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, heeft op 24 maart 2017 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Roermond heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn inkomsten en uitgaven, en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien na de beëindiging van zijn bijstand in november 2016.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant niet de benodigde gegevens heeft overgelegd om zijn bijstandbehoevendheid aan te tonen. De Nibud-normen zijn als objectieve maatstaf gebruikt om te beoordelen welke kosten een persoon moet maken om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De Raad concludeert dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op bijstand, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.