ECLI:NL:CRVB:2019:3961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van inkomsten uit bankafschriften
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij de bijstand van appellant is herzien en een bedrag van € 1.611,52 is teruggevorderd. Appellant ontvangt sinds 4 november 2003 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). In het kader van een heronderzoek heeft het college appellant verzocht om bankafschriften van de laatste twaalf maanden. Uit deze afschriften bleek dat appellant in totaal € 1.175,- had ontvangen door middel van een storting en vier bijschrijvingen. Het college heeft vervolgens besloten de bijstand over de periode van 1 december 2016 tot en met 31 augustus 2017 te herzien en het bedrag van de terugvordering te verlagen naar € 1.468,18, omdat de berekening niet juist was. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat de stortingen ten onrechte als inkomsten zijn aangemerkt en dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de stortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van appellant als inkomsten moeten worden aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt waarom deze bedragen niet tot zijn inkomsten behoren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht de stortingen in mindering heeft gebracht op de bijstand en de terugvordering heeft doorgezet. De financiële problemen van appellant vormen geen dringende redenen om van terugvordering af te zien, en de Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.