ECLI:NL:CRVB:2019:4047
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep Ziektewet
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het Uwv ongegrond werd verklaard. Verzoeker heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij stelt dat hij in een financiële noodsituatie verkeert en psychische druk ervaart door de onzekerheid over zijn uitkering. De voorzieningenrechter heeft op 10 december 2019 de mondelinge uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een actueel spoedeisend financieel belang. De beëindiging van de ZW-uitkering heeft niet geleid tot een onaanvaardbare financiële noodsituatie, en verzoeker heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die zijn stelling over psychische druk ondersteunen. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht in overweging genomen, die de mogelijkheid bieden om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de belangen van verzoeker niet zo zwaarwegend zijn dat de behandeling van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.