ECLI:NL:CRVB:2019:4047

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
19/4783 ZW-VV-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep Ziektewet

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het Uwv ongegrond werd verklaard. Verzoeker heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij stelt dat hij in een financiële noodsituatie verkeert en psychische druk ervaart door de onzekerheid over zijn uitkering. De voorzieningenrechter heeft op 10 december 2019 de mondelinge uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een actueel spoedeisend financieel belang. De beëindiging van de ZW-uitkering heeft niet geleid tot een onaanvaardbare financiële noodsituatie, en verzoeker heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die zijn stelling over psychische druk ondersteunen. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht in overweging genomen, die de mogelijkheid bieden om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de belangen van verzoeker niet zo zwaarwegend zijn dat de behandeling van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

19.4783 ZW-VV-PV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2019
Zitting heeft: T. Dompeling
Griffier: M. Graveland
Ter zitting zijn verschenen: mr. D. Marcus, advocaat, namens verzoeker en L. den Hartog namens het Uwv.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 september 2019, 18/2748 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 20 oktober 2017 heeft het Uwv verzoeker met ingang van 4 oktober 2017 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
2. Het Uwv heeft bij besluit van 9 maart 2018 de ZW-uitkering van verzoeker met ingang van 10 april 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
3. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 oktober 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Verzoeker heeft hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
6. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. Ter beoordeling is of het gestelde spoedeisend belang van dien aard is dat het oordeel in de hoofdzaak over het recht op de ZW-uitkering niet kan worden afgewacht.
8. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij spoedeisend belang heeft omdat hij nu van een bijstandsuitkering moet leven. Daarnaast voelt hij een psychische druk door de onzekerheid over zijn uitkering.
9. Wat verzoeker in zijn verzoek heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat sprake is van een actueel spoedeisend (financieel) belang bij het treffen van de gevraagde voorziening. Verzoeker heeft op geen enkele manier onderbouwd dat sprake is van een financiële noodsituatie door het beëindigen van zijn ZW-uitkering. Verzoeker heeft met het schrijven van 18 oktober 2019 van Impegno, waarin is vermeld dat verzoeker nog grote problemen ondervindt in zijn woon- en uitkeringssituatie, ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onaanvaardbare psychische druk. Voorts is ook op andere wijze niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet door hem zou kunnen worden afgewacht.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Graveland (getekend) T. Dompeling

OS