ECLI:NL:CRVB:2020:1487
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant. Appellant, die zich op 8 maart 2017 ziek meldde met werkdrukgerelateerde klachten, ontving vanaf 4 oktober 2017 een ZW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 10 april 2018, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat zijn medische beperkingen door autisme, burn-out, depressie en rugklachten zijn onderschat. Hij voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de informatie van de hulpverleners. De nadere medische informatie die appellant in hoger beroep overlegde, bood geen steun voor zijn stelling dat zijn beperkingen waren onderschat.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak.