ECLI:NL:CRVB:2019:405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
17/1662 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen betalingsregeling bestuursrechtelijke premie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een bezwaar van appellant tegen een betalingsregeling die door het CAK is getroffen in verband met een bestuursrechtelijke premie. De rechtbank had het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepsgronden niet gericht waren tegen het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, maar enkel tegen de buitenlandbijdrage die volgens het CAK nog verschuldigd zou zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de aangevochten uitspraak van de rechtbank terecht was, omdat de gronden van appellant niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in aanwezigheid van griffier G.D. Alting Siberg.

Uitspraak

17.1662 ZVW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 januari 2017, 16/2847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 6 februari 2019
PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Appellant is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman. Het onderzoek ter zitting is geschorst om CAK in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten.
Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft CAK aan appellant meegedeeld dat hij door zijn zorgverzekeraar is aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarom is hij vanaf september 2010 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd.
1.2.
Bij besluit van 2 april 2012 heeft CAK aan appellant te kennen gegeven dat zijn zorgverzekeraar hem per 1 april 2012 heeft afgemeld als wanbetaler, dat hij niet langer de bestuursrechtelijke premie verschuldigd is en dat er nog een eindafrekening volgt.
1.3.
Bij besluit van 25 mei 2012 heeft CAK een eindafrekening bestuursrechtelijke premie opgesteld waarbij is vastgesteld dat appellant over de periode van 1 september 2010 tot en met 31 maart 2012 nog een bedrag van € 409,62 verschuldigd is.
1.4.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft CAK het onder 1.2 genoemde besluit gewijzigd en meegedeeld dat appellant per 1 februari 2012 door zijn zorgverzekeraar is afgemeld als wanbetaler. Dit heeft tot een gewijzigde eindafrekening geleid, waarbij is bepaald dat appellant nog een bedrag van € 171,96 verschuldigd is.
1.5.
Appellant heeft vanaf 31 januari 2012 tot en met 11 december 2012 in Duitsland gewoond. In verband daarmee heeft CAK appellant op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 als verdragsgerechtigde aangemerkt en bepaald dat appellant recht heeft op zorg in zijn woonland Duitsland ten laste van Nederland. CAK heeft verder bepaald dat appellant hiervoor op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage (buitenlandbijdrage) verschuldigd is. Bij besluit van 16 september 2013 heeft CAK aan appellant de definitieve jaarafrekening over 2012 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over 2012 is vastgesteld op € 3.221,61 en appellant is meegedeeld dat hij, rekening houdend met het bedrag van € 1.045,45 dat reeds op zijn inkomen is ingehouden, nog € 2.176,16 moet betalen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 29 november 2013 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellant geen rechtsmiddelen ingesteld.
1.6.
Bij brief van 17 februari 2014 heeft CAK bepaald dat appellant het onder 1.4 genoemde bedrag van € 171,96, overeenkomstig zijn verzoek, in twee termijnen kan betalen. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft CAK bij besluit van 16 juni 2016 (bestreden besluit) niet‑ontvankelijk verklaard. Volgens CAK is de brief van 17 februari 2014 geen besluit waartegen de mogelijkheid van bezwaar openstaat. In de begeleidende brief bij dit besluit is vermeld dat appellant het verschuldigde bedrag van € 171,96 inmiddels heeft betaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de brief van 17 februari 2014 wel een besluit is waartegen bezwaar mogelijk is, maar dat het bezwaar daartegen niet‑ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend. De rechtbank heeft verder opgemerkt dat voor zover appellant heeft geageerd tegen het besluit van 29 november 2013, dit moet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een eerder rechtens onaantastbaar besluit en dat CAK op dat verzoek geen besluit heeft genomen.
3. Appellant heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat CAK zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij nog een groot bedrag aan buitenlandbijdrage moet betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank een oordeel gegeven over het bestreden besluit, waarbij het bezwaar tegen de betalingsregeling die voor de eindafrekening bestuursrechtelijke premie is getroffen niet-ontvankelijk is verklaard. De door appellant aangevoerde beroepsgronden zijn niet gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, maar richten zich uitsluitend tegen de volgens CAK nog verschuldigde buitenlandbijdrage. Deze gronden kunnen daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) G.D. Alting Siberg

IJ