ECLI:NL:CRVB:2019:4142
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en energetische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid door de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. De Raad concludeert echter dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom er geen verdere beperkingen aangenomen hoeven te worden. De Raad bevestigt dat appellant in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen en dat de resterende verdiencapaciteit correct is vastgesteld. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige in te schakelen wordt afgewezen, en de Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.