ECLI:NL:CRVB:2019:416
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de rol van medische en arbeidskundige beoordelingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als kantoormedewerkster werkte, had zich op 20 oktober 2014 ziek gemeld met zowel fysieke als psychische klachten. Na beëindiging van haar dienstverband heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar ziekengeld verstrekt op basis van de Ziektewet (ZW). Echter, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, heeft het Uwv besloten dat appellante per 20 november 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een wijziging van de beëindigingsdatum van de ZW-uitkering naar 6 mei 2016. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de FML juist was vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante zoals vastgesteld door de verzekeringsarts.
De Raad heeft geconcludeerd dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De overwegingen van de rechtbank zijn onderschreven, en de Raad heeft besloten dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.