ECLI:NL:CRVB:2019:4334
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en vermogen boven de vermogensgrens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van de appellant over de periode van 28 juli 2014 tot en met 31 maart 2016. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had besloten de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand, tot een bedrag van € 25.087,90, terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellant beschikte over een en/of rekening met een saldo dat de vermogensgrens overschreed, en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden door dit niet te melden.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet kon beschikken over het tegoed op de en/of rekening. De Raad benadrukte dat het feit dat een rekening op naam van appellant staat, rechtvaardigt dat het saldo als onderdeel van zijn vermogen wordt beschouwd. Appellant had aangevoerd dat hij geen toegang had tot de rekening, maar de Raad oordeelde dat zijn stellingen niet met objectieve en verifieerbare gegevens waren onderbouwd.
De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de en/of rekening en dat hij niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.