ECLI:NL:CRVB:2019:4346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
18/6081 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening met terugwerkende kracht en nova-vereiste

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had bijstand aangevraagd met terugwerkende kracht, maar het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De appellant had zich op 4 september 2017 gemeld voor bijstand en een aanvraag ingediend voor bijstand met ingang van 7 juni 2017. Het college had bijstand toegekend met ingang van 12 september 2017, maar na bezwaar was dit aangepast naar 4 september 2017. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor de periode van 7 juni 2017 tot en met 21 augustus 2017 een herhaling was van een eerdere aanvraag, waarop al was beslist. De appellant voerde aan dat het college fouten had gemaakt en zijn verklaring verkeerd had geïnterpreteerd, maar de Raad oordeelde dat dit geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvraag voor bijstand met terugwerkende kracht niet kon worden toegewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De eerdere aanvraag bij het college van Amersfoort was al behandeld en er waren geen nieuwe feiten die de beslissing konden veranderen. Ook het beroep van de appellant op rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie werd niet gehonoreerd, omdat deze rechtspraak niet van toepassing was op de situatie van de appellant. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.6081 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden‑Nederland van 20 november 2018, 18/997 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
Datum uitspraak: 17 december 2019
Zitting hebben: J.J.A. Kooijman als voorzitter en M. Hillen en E.C.G. Okhuizen als leden.
Griffier: I.A. Siskina
Ter zitting is appellant verschenen, bijgestaan door mr. M. Dorgelo, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Muminović.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat het college aan appellant op goede gronden niet eerder dan met ingang van 4 september 2017 bijstand heeft toegekend.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft zich op 4 september 2017 gemeld om bijstand aan te vragen. Op 25 september 2017 heeft hij een aanvraag ingediend om bijstand met ingang van 7 juni 2017. Bij besluit van 13 november 2017 heeft het college appellant bijstand toegekend met ingang van 12 september 2017. Na bezwaar heeft het college bij besluit van 1 februari 2018 (bestreden besluit) bijstand toegekend met ingang van 4 september 2017. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De aanvraag van appellant is voor wat betreft de periode van 7 juni 2017 tot en met 21 augustus 2017 een herhaling van de aanvraag waarop het college bij (onherroepelijk) besluit van 21 augustus 2017 heeft beslist. Wat appellant heeft aangevoerd, met name dat het college fouten heeft gemaakt en de verklaring van appellant verkeerd heeft geïnterpreteerd, zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het had op de weg van appellant gelegen deze gronden aan te voeren in een procedure tegen het besluit van 21 augustus 2017. In wat appellant heeft aangevoerd is evenmin grond gelegen voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
De aanvraag van appellant is voor wat betreft de periode van 22 augustus 2017 tot 4 september 2017 een verzoek om toekenning van bijstand met terugwerkende kracht. In beginsel kan niet eerder bijstand worden verleend dan met ingang van de datum van melding, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend waarop het college niet heeft beslist, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. Dit is niet het geval. De eerdere poging bij het college Amersfoort heeft geresulteerd in een aanvraag waarop is beslist en in het besluit van 21 augustus 2017, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Evenmin zijn bijzondere omstandigheden gelegen in een eerdere poging bijstand te verkrijgen bij het college Eindhoven. Ook overigens is in wat appellant heeft aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
Het beroep van appellant op rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat, zoals ter zitting is besproken, die rechtspraak op een andere situatie ziet dan waarin appellant verkeert, heeft appellant zijn beroep op dit punt ook niet voldoende onderbouwd.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) I.A. Siskina (getekend) J.J.A. Kooijman