ECLI:NL:CRVB:2019:4356
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde wijzigingen in tenaamstelling van motorvoertuigen
Op 17 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die niet hebben gemeld dat zij motorvoertuigen op hun naam hadden staan. Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant had eerder besloten om de bijstand in te trekken over een periode van zeven maanden, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden. De rechtbank had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur aannemelijk had gemaakt dat appellanten inkomsten hadden kunnen ontvangen uit de verkoop van de motorvoertuigen, en dat zij niet hadden voldaan aan hun verplichting om deze wijzigingen te melden. Appellanten voerden aan dat de voertuigen niet hun eigendom waren en dat de verkoopprijzen laag waren, maar de Raad oordeelde dat deze stellingen niet voldoende waren onderbouwd met objectieve gegevens.
Daarnaast werd het beroep van appellanten op dringende redenen om van terugvordering af te zien afgewezen. De Raad stelde vast dat appellanten onder beschermingsbewind stonden, maar dat dit op zichzelf geen dringende reden vormde om van terugvordering af te zien. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur terecht de bijstand had ingetrokken en de terugvordering had gehandhaafd. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en de proceskosten werden niet vergoed.