ECLI:NL:CRVB:2019:443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
17/3376 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van verdiencapaciteit na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 9 december 2014 ziek gemeld vanwege schouder-, arm- en rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie ziekengeld verstrekt, maar besloot op 16 november 2015 dat hij met ingang van 9 januari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door het Uwv in een bestreden besluit van 14 april 2016 gehandhaafd.

De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant tegen dit bestreden besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde in hoger beroep dat zijn medische klachten en beperkingen waren onderschat. Hij voerde aan dat de geselecteerde functies niet passend waren en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep besproken, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de gronden en argumenten afdoende had behandeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de medische informatie die appellant in hoger beroep had ingediend, niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier.

Uitspraak

17.3376 ZW

Datum uitspraak: 13 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2017, 16/2417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ten Seldam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker in twee verschillende dienstverbanden, de ene voor ongeveer 28 uur per week en de andere voor 10 uur per week. Appellant is werkloos geworden voor de functie van 28 uur per week en in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Vanuit deze situatie heeft hij zich op 9 december 2014 ziek gemeld wegens schouder-, arm- en rugklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 19 oktober 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 oktober 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd die hij wel zou kunnen vervullen en op basis van de drie functies met de hoogste uurlonen berekend dat appellant 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 november 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 9 januari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 april 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 maart 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 maart 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens heeft bestudeerd, een anamnese heeft afgenomen en appellant zowel psychisch als lichamelijk heeft onderzocht. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten bestaan om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist of onvolledig te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden met de lichamelijke klachten van appellant, en heeft hij de door appellant gestelde beperkingen gemotiveerd weersproken. De overgelegde MRI-scan die dateert van na de datum in geding, namelijk 8 juni 2016, geeft geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen aangezien het verzekeringsgeneeskundig onderzoek juist en volledig is geweest en appellant zijn standpunt niet met medische stukken heeft onderbouwd. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de arbeidskundige beoordeling voor onjuist te houden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn medische klachten en beperkingen zijn onderschat en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Appellant heeft erop gewezen dat bij de EZWb een aantal beperkingen die bij eerdere beoordelingen wel werden erkend, zijn komen te vervallen, terwijl in veel functies juist op die items sprake is van overschrijdingen van de bij de vorige beoordelingen vastgestelde belastbaarheid. Appellant heeft verder uitdrukkelijk verwezen naar de gronden van bezwaar en beroep en de door hem in hoger beroep ingediende medische informatie. Hij heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze leiden niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de gronden en argumenten afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat zij niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.3.
De medische informatie die appellant in hoger beroep heeft ingediend zijn van ver na de datum in geding, namelijk van 4 oktober 2018 en 16 november 2018. Deze informatie van de radioloog betreft onderzoeksbevindingen van de schouders, de ellebogen en de linkerknie. In zijn reactie op deze gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat die gegevens geen radiologische afwijkingen te zien geven, behoudens passend bij de leeftijd, en dat in de gegevens geen aspecten naar voren komen die niet reeds bekend waren. De ingezonden informatie geeft geen aanleiding om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat er getwijfeld moet worden aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een volledig onderzoek uitgevoerd en heeft, naast dossieronderzoek, ook een eigen psychisch en fysiek onderzoek gedaan en alle medische informatie betrokken in zijn beoordeling. Er is dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies, gelet op de vastgestelde belastbaarheid, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves
md