ECLI:NL:CRVB:2019:485
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake voortzetting van ZW-uitkering en motiveringsplicht van het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever tegen de voortzetting van de ZW-uitkering van een ex-werknemer. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/7621 ZW. De werkneemster had zich op 21 juli 2014 ziek gemeld met rechterschouder- en nekklachten en was per 8 december 2014 uit dienst getreden. Het Uwv had haar ziekengeld toegekend, maar de werkgever betwistte de arbeidsongeschiktheid en stelde dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van de beperkingen van de werkneemster.
De Raad oordeelde dat de verwijzing door het Uwv naar rapporten van verzekeringsartsen niet volstond als motivering voor het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat de voortzetting van het recht op ziekengeld per 20 juli 2015 niet was gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke motivering, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had eerder het beroep van de werkgever gegrond verklaard, maar de Raad bevestigde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op andere gronden. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van de werkgever moest worden veroordeeld, en dat het griffierecht vergoed moest worden.
De uitspraak benadrukt de motiveringsplicht van het Uwv in geschillen over arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van een zorgvuldige en goed onderbouwde besluitvorming.