ECLI:NL:CRVB:2019:498
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na ziekte en de rol van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als accountmanager werkte, had zich ziek gemeld na een whiplash opgelopen bij een auto-ongeluk in 2011. Het Uwv had vastgesteld dat zij per 1 augustus 2016 geschikt was voor haar werk en haar ziekengeld stopgezet. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat haar klachten niet goed waren onderkend.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden de medische stukken bestudeerd en appellante onderzocht. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen objectivering van de klachten in de medische stukken was te vinden. Appellante had weliswaar klachten, maar deze waren niet voldoende onderbouwd om te concluderen dat zij op de datum in geding niet in staat was haar werk te verrichten. De Raad bevestigde dat appellante per 1 augustus 2016 terecht hersteld was verklaard en dat zij geen recht meer had op ziekengeld.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat er geen belemmeringen waren voor appellante om haar standpunt te onderbouwen en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.