ECLI:NL:CRVB:2019:535
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand door niet gemelde inwoning van meerderjarige zoon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, die sinds 18 augustus 2015 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft in december 2015 gemeld dat haar meerderjarige zoon, geboren in 1992, sinds 15 oktober 2015 weer bij haar inwoont. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft daarop de bijstand van appellante herzien en een bedrag van € 404,57 teruggevorderd, omdat appellante deze inwoning niet tijdig had gemeld. De kostendelersnorm werd van toepassing, omdat er sprake was van twee kostendelende medebewoners.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de enkele inschrijving van de zoon op het adres van appellante in de Basisregistratie Personen niet voldoende was om de inwoning te melden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, in wezen gelijk waren aan die in beroep. De Raad benadrukte dat bij de toepassing van de kostendelersnorm de aard van het inkomen van de medebewoners geen rol speelt en dat appellante verantwoordelijk was voor het tijdig doorgeven van wijzigingen in haar woon- en leefsituatie.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.