ECLI:NL:CRVB:2019:611
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten na echtscheiding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die verwikkeld was in een echtscheidingsprocedure, had op 14 januari 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten in verband met het betrekken van een nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar verleende bij besluit van 8 december 2015 bijzondere bijstand tot een bedrag van € 2.243,50. Echter, bij een later besluit op 9 mei 2016 verklaarde het college het bezwaar van appellante tegen de hoogte van de bijstand ongegrond, met als argument dat het toegekende bedrag was berekend volgens de geldende normen voor bijzondere bijstand.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de inrichtings- en stofferingskosten als noodzakelijke kosten moeten worden aangemerkt, maar dat het college het recht had om forfaitaire bedragen vast te stellen. Appellante had niet voldoende bewijs geleverd dat de toegekende bijstand ontoereikend was voor de noodzakelijke kosten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor was.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en verifieerbare onderbouwing van kosten in het kader van bijzondere bijstand en de bevoegdheid van het college om normen vast te stellen voor de hoogte van de bijstand.